Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:29, 20-000656-14

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:29, 20-000656-14

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 januari 2015
Datum publicatie
13 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:29
Formele relaties
Zaaknummer
20-000656-14

Inhoudsindicatie

Veroordeling voor drugs-, wapen- en munitiebezit tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie voorwaardelijk en een geldboete. Bevestiging van het vonnis. Geen reden voor andere straf dan in eerste aanleg is opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000656-14

Uitspraak : 13 januari 2015

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank

Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 februari 2014 in de strafzaak met parketnummer 12-715220-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,

wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte:

vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde;

ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA (feit 2) en het voorhanden hebben van een wapen van categorie II (een schietblokje) en munitie van categorie III (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een meldplicht;

ter zake van het aanwezig hebben van 8 gram hennep (feit 4) veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,=, subsidiair vijf dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.

Voorts heeft de rechtbank in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaard.

De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en het vonnis voor het overige zal bevestigen.

De raadsman van de verdachte heeft:

aangevoerd dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;

zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde;

een strafmaatverweer gevoerd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de daarvan opgemaakte akte onbeperkt ingesteld. Nu voor de verdachte ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, zal het hof hem in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en met de redengeving waarop dit berust.

Op te leggen straf

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep oplegging bepleit van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsadvies d.d. 22 augustus 2012.

Het hof verenigt zich echter met de door de rechtbank opgelegde straffen.

Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking de ernst van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde - ook in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd - en de recidive op het gebied van de Opiumwet. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.

7 november 2014 werd hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde reeds onherroepelijk veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C van het Opiumwet, hetgeen hem er echter niet van heeft weerhouden zich opnieuw daaraan schuldig te maken.

Het hof acht ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met de door de rechtbank gestelde bijzondere voorwaarden passend en geboden. Met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van drie maanden met zich brengt, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan.

Ter zake van de onder 4 bewezen verklaarde overtreding acht het hof evenals de rechtbank een voorwaardelijke geldboete van € 250,= aangewezen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet gebleken van een zodanige wijziging in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte dat aanleiding bestaat om te volstaan met de door de raadsman bepleite strafoplegging.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.

Bevestigt het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door

mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,

mr. C.M. Hilverda en mr. H. Harmsen, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,

en op 13 januari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.