Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4837, 20-001596-14

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4837, 20-001596-14

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 november 2015
Datum publicatie
30 november 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:4837
Formele relaties
Zaaknummer
20-001596-14
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 45, 287

Inhoudsindicatie

Schieten op woonkamerraam. Voorwaardelijk opzet. Anders dan de rechtbank acht het hof poging tot doodslag bewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001596-14

Uitspraak : 30 november 2015

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van

12 mei 2014 in de strafzaak met parketnummer 03-720727-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

Bij het beroepen vonnis heeft de rechtbank:

 de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel, namelijk voor zover inhoudende poging tot doodslag op [B] en [C] , nietig verklaard (blijkens de overweging op blz. 2 van het vonnis);

 de verdachte voor het overige vrijgesproken van feit 1 (poging tot doodslag op [A] );

 de verdachte voorts vrijgesproken van de feiten 2 en 5;

 de verdachte ter zake van feit 3 (vernieling en beschadiging), feit 4 (beschadiging) en feit 6 (voorhanden hebben van een semiautomatisch pistool en munitie) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest;

 het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

De officier van justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

De officier van justitie heeft bij akte van 23 mei 2014 onbeperkt hoger beroep ingesteld.

Bij akte van 12 november 2015 heeft de advocaat-generaal het hoger beroep ingetrokken ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 5 en 6.

Door deze partiële intrekking van het hoger beroep is de veroordeling van de verdachte door de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest ter zake van de feiten 3, 4 en 6 onherroepelijk geworden.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2015 is de tenlastelegging van feit 1 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep – ten laste gelegde feit 1 onder A primair (poging tot doodslag op [A] en [B] ) en onder B (bedreiging van [C] ) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit 1 onder A primair (poging tot doodslag op [A] en [B] ) en onder A subsidiair (poging tot zware mishandeling van [A] en [B] ). Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en daarmee de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder 1 – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2015 – ten laste gelegd dat:

A

hij op of omstreeks 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] en/of [B] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen heeft geschoten op een (woonkamer)raam van een woning, gelegen aan de [A-straat 1] te Hoensbroek, in welke woonkamer die [A] en/of [B] zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

en/of

B

hij op of omstreeks 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen [C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen geschoten op een (woonkamer)raam van een woning, gelegen aan de [A-straat 1] te Hoensbroek, in welke woning die [C] zich op dat moment bevond;

subsidiair althans, indien het vorenstaande onder A niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een en/of meerdere persoon/personen, genaamd [A] en/of [B] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen heeft geschoten op een (woonkamer)raam van een woning, gelegen aan de

[A-straat 1] te Hoensbroek, in welke woonkamer die [A] en/of

[B] zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande (het hof begrijpt: onder A) niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen [A] en/of

[B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen geschoten op een (woonkamer)raam van een woning, gelegen aan de [A-straat 1] te Hoensbroek, in welke woonkamer die [A] en/of [B] zich op dat moment bevonden.

Vrijspraak van het ten laste gelegde onder B

Volgens de tenlastelegging bestaat de bedreiging uit het schieten met een vuurwapen op het woonkamerraam van de woning, in welke [C] zich bevond.

Uit het bewijsmateriaal blijkt dat de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten op het raam aan de straatzijde (voorzijde) van de woonkamer, die is gesitueerd op de begane grond, en dat de kogel op een hoogte van 1.40 meter door de ruit is gegaan en op een hoogte van 1.58 meter is ingeslagen in de zijwand van de woonkamer, terwijl [C] op dat moment lag te slapen in een slaapkamer op de eerste verdieping aan de achterzijde.

Naar het oordeel van het hof kan hierdoor bij [C] niet de redelijke vrees zijn ontstaan - ook niet achteraf - dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen, mede gelet op de aard van het gebruikte wapen.

De verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.

Bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder A

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (onder A primair) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 12 mei 2013 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] of [B] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten op een woonkamerraam van een woning, gelegen aan de [A-straat 1] te Hoensbroek, in welke woonkamer die [A] en [B] zich op dat moment bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot doodslag op [A] en [B] . Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, op hun dood heeft gehad. De verdachte heeft namelijk bewust geschoten op de (gezien vanuit de woning in de richting van de straatzijde) linker zijmuur van de woonkamer en zich zorgvuldig ervan vergewist dat niemand zich daar op dat moment bevond. Er heeft daarom geen aanmerkelijke kans bestaan op de dood van [A] en/of [B] , aldus de raadsman.

Het hof overweegt als volgt.

1.

Vaststaat dat de verdachte in de nacht van 11 op 12 mei 2013 heeft gezien dat een aantal personen (volgens zijn verklaring bij de politie op pagina 107: vijf personen), onder wie [A] en [B] , de woning aan de [A-straat 1] te Hoensbroek zijn binnengegaan. De verdachte heeft gewacht tot zij binnen waren en is vervolgens in zijn busje langs de woning gereden.

Toen de verdachte even later nogmaals langs de woning reed, heeft hij tweemaal kort achter elkaar vanuit het passagiersraam van zijn busje op de woning geschoten. Het eerste schot loste hij op de gevel boven de deur van de woning; het tweede schot op het raam van de woonkamer. De verdachte bevond zich tijdens het lossen van het tweede schot niet recht voor de woonkamer, maar hij was die woonkamer al enigszins voorbijgereden.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 augustus 2013 verklaard dat hij wist dat er mensen in de woning waren. Blijkens zijn verklaring tijdens de schouw op 4 november 2013 en ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij bovendien verklaard gezien te hebben dat er licht in de woonkamer brandde en dat de televisie in de woonkamer aan stond.

Bij de politie heeft hij verklaard (p. 107) dat hij bij het voor de woning langsrijden “zag dat die jongen, [B] , achter het glas van de voordeur tegen mij stond te flippen. Zo van: kom dan, kom dan. De voordeur was dicht. Ik heb de auto aan het eind van de straat gekeerd en ben terug gereden. Toen heb ik geschoten.”

Uit het sporenonderzoek is gebleken dat de kogel van het tweede schot door een rolluik en daarna op een hoogte van ongeveer 140 centimeter vanaf de woonkamervloer door de woonkamerruit is gegaan en is ingeslagen in de (gezien vanuit de woning in de richting van de straatzijde) linker zijmuur van de woonkamer op een hoogte van ongeveer 158 centimeter vanaf de vloer (p. 38 en de constatering van senior forensisch onderzoeker van de politie [verbalisant] tijdens de schouw op 4 november 2013, p. 9-10 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal).

Op het moment waarop de verdachte door de woonkamerruit schoot, bevonden zich vier personen in de woonkamer, onder wie [A] , [B] en [D] . [B] stond toen bij de rechterhoek van de L-vormige zitbank. [A] stond toen achter die bank aan de (gezien vanuit de woning in de richting van de straatzijde) rechterzijde van de woonkamer (pv zitting 4 november 2013, p. 6 en 7).

2.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 16 november 2015 verklaard dat zijn busje stilstond op het moment waarop hij door het woonkamerraam schoot.

Het hof stelt echter vast dat de verdachte bij de politie op 12 mei 2013, derhalve kort na het ten laste gelegde, het volgende heeft verklaard (p. 107-108):

“Ik heb geschoten vanuit de auto, ik ben niet gestopt. Ik heb geschoten boven de deur en boven het raam aan de voorzijde van de woning. (hof: Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 augustus 2013 (pv van die zitting, p. 3-4) bedoelde de verdachte met “boven het raam” dat hij bovenin het raam heeft geschoten.) Ik reed in de eerste versnelling en liet de auto rustig lopen. Ik schoot door het geopende bijrijdersportierraam. (...) Ik heb twee keer geschoten. Ik schoot vanuit de auto, zodat de hulzen in de auto terecht zouden komen.”

Ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 augustus 2013 verklaarde de verdachte bovendien (pv zitting, p. 3):

“Ik reed stapvoets toen ik voor de eerste keer op de woning schoot en ik stond nagenoeg (onderstreping hof) stil toen ik voor de tweede keer schoot.”

Op grond van de verklaringen van de verdachte bij de politie op 12 mei 2013 en ter terechtzitting in eerste aanleg op 23 augustus 2013 stelt het hof vast dat het busje van de verdachte nog in beweging was toen hij op het woonkamerraam schoot.

3.

De verdachte heeft als volgt verklaard over de gemoedstoestand waarin hij zich bevond:

“Het was 04.19 uur toen zij thuiskwamen. (...) Mijn hartslag ging naar 180...”

(p. 107)

“Toen ik langs de woning reed, zag ik dat [A] en onder andere [B] de woning binnengingen, ik ontplofte.” (pv zitting 23 augustus 2013, p. 3)

“Ik stond onder spanning, had angst. Toen ik andermaal langsreed, werd de spanning me ineens te veel. Ik (...) heb geschoten.” (pv zitting 4 november 2013,

p. 3).

Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte onder aanzienlijke spanning stond toen hij het schot op het woonkamerraam loste.

4.

[B] heeft op 12 mei 2013, een paar uur na het gebeuren, bij de politie verklaard dat hij niet naar buiten kon kijken doordat het rolluik voor het woonkamerraam bijna volledig gesloten was. Het rolluik stond volgens hem circa 20 centimeter open (p. 25). Tijdens de door de rechtbank gehouden schouw van de woning op 4 november 2013 heeft de verdachte van binnenuit aangegeven op welke stand het rolluik volgens hem stond ten tijde van het lossen van de schoten. Na meting bleek dat het rolluik ongeveer 10,5 centimeter geopend was (pv zitting 4 november 2013, p. 4).

[A] heeft op 12 mei 2013, eveneens een paar uur na het incident, bij de politie verklaard dat het rolluik aan de voorkant van de woning gedeeltelijk dicht was, tot ongeveer 10 of 15 centimeter (p. 15). Tijdens de schouw heeft zij als getuige verklaard dat het rolluik op een stand stond waarbij er aan de onderkant nog een kleine rand open was (pv zitting 4 november 2013, p. 7).

[D] heeft tijdens de schouw als getuige verklaard dat het rolluik vrijwel dicht was op het moment dat er werd geschoten en dat hij er niet doorheen kon kijken (pv zitting 4 november 2013, p. 8).

De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 augustus 2013 verklaard dat het rolluik vanaf de grond (het hof begrijpt: vanaf de vensterbank) ongeveer 20 tot 30 centimeter was opgetrokken (pv zitting, p. 3). Tijdens de schouw heeft hij aangegeven wat volgens hem de stand van het rolluik was tijdens het schieten. De stand van het rolluik is toen aangepast aan zijn verklaring en na meting bleek dat een strook van 29,5 centimeter aan de onderzijde open was (pv zitting 4 november 2013, p. 2).

Op grond van deze verklaringen stelt het hof vast dat het rolluik grotendeels gesloten was en dat aan de onderzijde een strook van ten hoogste circa 30 centimeter open was toen de verdachte op het woonkamerraam schoot. Het hof concludeert dat de verdachte hierdoor maar zeer beperkt zicht in de woonkamer had.

Het hof stelt daarnaast vast dat zich achter het woonkamerraam een luxaflex bevond. Dit zal – ook indien wordt aangenomen dat de lamellen opengedraaid, dat wil zeggen in horizontale stand, waren – voor verder verminderd zicht in de woonkamer hebben gezorgd.

5.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 23 augustus 2013 (proces-verbaal van deze zitting, p. 3) en in hoger beroep op 16 november 2015 verklaard dat hij kon zien of er mensen in de woonkamer waren, dat hij niemand in de woonkamer heeft gezien en dat hij het had gezien als er iemand op de bank had gezeten of gelegen. Nu echter vaststaat dat zich wel personen in de woonkamer bevonden, stelt het hof vast dat deze verklaring van de verdachte feitelijk onjuist is.

Voorts overweegt het hof het volgende.

Het proces-verbaal van de door de rechtbank gehouden schouw houdt onder meer het volgende in (pv zitting 4 november 2013, p. 4):

“De voorzitter neemt plaats op de bestuurdersplaats in de auto om zelf het zicht vanuit de positie van de verdachte waar te nemen, van waaruit de verdachte het tweede schot heeft gelost. De voorzitter neemt waar dat vanaf dit punt, waar de verdachte het tweede schot zegt te hebben gelost, de televisie in de woonkamer zichtbaar is. Zodra iemand voor de televisie langs beweegt, is dit zichtbaar. Wanneer dit niet gebeurt, is het moeilijk personen waar te nemen.”

Op grond hiervan stelt het hof vast dat, vanuit de positie van waaruit de verdachte op het woonkamerraam heeft geschoten, het moeilijk is personen waar te nemen wanneer zij niet voor de televisie langs bewegen.

Hierbij merkt het hof op dat de waarneming van de voorzitter van de rechtbank tijdens de schouw vanuit het stilstaande busje is gedaan en voorts zonder de aanzienlijke spanning die de verdachte tijdens het schieten heeft ervaren. De omstandigheden waaronder de verdachte heeft geschoten en daarmee de mogelijkheid om zorgvuldig vast te stellen of zich personen in de woonkamer bevonden, waren dan ook nadeliger dan tijdens de schouw. Opmerking verdient voorts dat de stand van het rolluik tijdens de waarneming van de voorzitter van de rechtbank was aangepast aan hetgeen de verdachte tijdens de schouw had aangegeven, te weten een open strook van 29,5 centimeter aan de onderzijde, terwijl op grond van de verklaringen van [A] , [B] en [D] ermee rekening dient te worden gehouden dat het rolluik (nog) minder ver geopend was.

Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte direct voor of tijdens het schieten op het woonkamerraam zich niet ervan heeft kunnen vergewissen – en zich dus ook niet ervan heeft vergewist – dat niemand zich in de woonkamer en/of in de schotbaan bevond.

6.

Het voorgaande samenvattend stelt het hof vast dat:

  1. de verdachte heeft gezien dat [A] en [B] kort vóór het schieten de woning waren binnengegaan;

  2. de verdachte heeft gezien dat er licht in de woonkamer brandde en dat de televisie in de woonkamer aan stond;

  3. de verdachte op het woonkamerraam heeft geschoten vanuit het passagiersraam van zijn nog uitrijdende busje;

  4. de verdachte op dat moment onder aanzienlijke spanning stond;

  5. de verdachte zich tijdens dat schot niet recht voor de woonkamer bevond, maar die woonkamer al enigszins voorbij was gereden;

  6. aan de buitenzijde van het raam zich een grotendeels gesloten rolluik bevond dat aan de onderzijde ten hoogste circa 30 centimeter open was, waardoor de verdachte maar zeer beperkt zicht in de woonkamer had, en er zich voorts een (naar het hof wil aannemen: geopend) luxaflex achter het raam bevond, hetgeen voor verder verminderd zicht in de woonkamer zal hebben gezorgd;

  7. tijdens de schouw door de rechtbank is gebleken dat, vanuit de positie van waaruit de verdachte op het woonkamerraam heeft geschoten, het moeilijk is personen in de woonkamer waar te nemen wanneer zij niet voor de televisie langs bewegen;

  8. op grond van hetgeen is vastgesteld onder iii, iv, v, vi en vii ervan uit dient te worden gegaan dat de verdachte zich niet ervan heeft vergewist dat niemand zich in de woonkamer en/of in de schotbaan bevond;

  9. de kogel op een hoogte van ongeveer 140 centimeter vanaf de woonkamervloer door de woonkamerruit is gegaan en is ingeslagen op een hoogte van ongeveer 158 centimeter vanaf de vloer in de (gezien vanuit de woning in de richting van de straatzijde) linker muur van de woonkamer;

  10. [A] en [B] zich op dat moment in die woonkamer bevonden.

7.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

Aanmerkelijke kans op de dood

Bewustheid van de aanmerkelijke kans

Aanvaarding van de aanmerkelijke kans

poging tot doodslag.

BESLISSING