Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:977, 10-00499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:977, 10-00499

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 maart 2015
Datum publicatie
23 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:977
Formele relaties
Zaaknummer
10-00499

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is houder van een bankrekening bij Van Lanschot. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het voorbereiden en opleggen van de navorderingsaanslag. Wegens overschrijding van de redelijke termijn vermindert het Hof de vergrijpboete met 20 procent en wijst het Hof belanghebbendes verzoek om vergoeding van immateriële schade toe.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00499

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg,

hierna: de Inspecteur

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 mei 2010, nummer AWB 09/1016 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur,

betreffende na te vermelden navorderingsaanslag en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 10 december 2008 onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.457 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.993, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 2.676. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Deze navorderingsaanslag en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte, uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 12 februari 2009 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 268.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.6.

De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 20 oktober 2011 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B], de heer [C] en mevrouw [D]. Tevens is ter zitting gehoord als getuige van de zijde van belanghebbende, mevrouw [E]. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Het onderzoek is vervolgens heropend op grond van het bepaalde in artikel 8:68 van de Awb.

1.9.

De nadere zitting heeft plaatsgehad op 17 november 2011 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [F].

1.10.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Met instemming van partijen wordt de pleitnota geacht te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vier bij deze pleitnota behorende bijlagen, te weten drie ambtsedige verklaringen en een “Proces-verbaal Geautomatiseerde identificatie”.

1.11.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de procesdossiers in handen gesteld van de geheimhoudingskamer van het Hof, met het verzoek een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 8:29, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1.12.

De geheimhoudingskamer heeft een tussenbeslissing gegeven op 6 juni 2014 en de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer voor de behandeling van de hoofdzaak. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze tussenbeslissing bij brief van 23 juni 2014 stukken toegezonden aan de geheimhoudingskamer. Bij brief van 4 juli 2014 heeft de griffier van de geheimhoudingskamer de voorzitter van de meervoudige belastingkamer bericht dat de Inspecteur heeft voldaan aan hetgeen in de tussenbeslissing van hem is verzocht. Bij brief van 9 juli 2014 heeft de griffier van de geheimhoudingskamer de door de Inspecteur ingezonden stukken verzonden aan de gemachtigde van belanghebbende.

1.14.

De nadere zitting heeft plaatsgehad op 17 december 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [G] en de heer [C].

1.15.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.16.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting van 17 december 2014 het onderzoek gesloten.

1.17.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende, ongehuwd, woont samen met mevrouw [E] (hierna: [E]).

2.2.

Op 18 februari 2005 hebben de bevoegde autoriteiten van België in het kader van een spontane gegevensuitwisseling op basis van Richtlijn 77/799/EEG gegevens verstrekt aan het hoofd van de FIOD/ECD Team Internationaal inzake Nederlandse ingezetenen. Het betreft gegevens van Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA te Luxemburg (hierna: Van Lanschot).

2.3.

Bij brief van 7 maart 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij is geïdentificeerd als rekeninghouder bij Van Lanschot en verzocht gegevens en inlichtingen over de bankrekening cum annexis (hierna: de bankrekening) over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 2005 te verstrekken.

2.4.

Met dagtekening 12 maart 2007 heeft belanghebbende verklaard: “Wij hebben geen bank in het buitenland, zodoende is dit niet voor ons van toepassing”.

2.5.

Bij brief van de Inspecteur van 15 maart 2007 is het in 2.3 bedoelde verzoek herhaald.

2.6.

Met dagtekening 19 maart 2007 heeft belanghebbende verklaard: “Zoals eerder aangegeven niet van toepassing”.

2.7.

Bij brief van de Inspecteur van 18 juni 2007 is het in 2.3 bedoelde verzoek wederom herhaald.

2.8.

Bij brief van 20 november 2007 zijn navorderingsaanslagen aangekondigd voor de IB/PVV over de jaren 1995 en 2002 en voor de vermogensbelasting (hierna: VB) over het jaar 1996. In deze brief staat tevens vermeld dat voor de jaren na 1995 die in de brief niet zijn opgenomen, eveneens navorderingsaanslagen zullen worden opgelegd.

2.9.

Bij brief van 30 november 2007 heeft belanghebbende afschriften van stukken van Van Lanschot over de bankrekening verstrekt. Belanghebbende heeft tevens meegedeeld dat [E] voor de helft eigenaar is van het saldo van de bankrekening.

2.10.

Bij brief van 4 december 2007 heeft de Inspecteur de hoogte en totstandkoming van de navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 1995 en VB over het jaar 1996 meegedeeld. Voorts heeft de Inspecteur meegedeeld dat hij, voor de latere jaren, eerst met de gemachtigde van belanghebbende contact zal opnemen.

2.11.

Bij brief van 7 december 2007 reageert belanghebbende op de onder 2.10 vermelde brief van de Inspecteur.

2.12.

Met dagtekening 14 december 2007 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1995 en 1996 en VB over het jaar 1996 met boeten opgelegd.

2.13.

Op 3 januari 2008 ontvangt de Inspecteur belanghebbendes bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 1995 en VB over het jaar 1996.

2.14.

Bij brief van 22 januari 2008 verzoekt de Inspecteur belanghebbende zijn bezwaarschriften te motiveren.

2.15.

Belanghebbende reageert bij brief van 18 februari 2008 en stelt inkeerder te zijn.

2.16.

Bij brief van 11 maart 2008 deelt de Inspecteur belanghebbende mee dat hij recht heeft op inzage in het dossier.

2.17.

Op 18 maart 2008 heeft belanghebbende inzage in zijn dossier.

2.18.

Bij brief van 22 maart 2008 nodigt de Inspecteur belanghebbende uit voor een hoorgesprek. Bij brief van 17 april 2008 herinnert de Inspecteur belanghebbende aan die brief.

2.19.

Bij brief van 22 april 2008 verzoekt belanghebbende de Inspecteur te worden gehoord.

2.20.

Op 23 april 2008 vindt door de Inspecteur intern overleg plaats.

2.21.

Op 25 april 2008 verzoekt belanghebbende om een hoorgesprek op 8 mei 2008 om 14:00 uur.

2.22.

Omstreeks 29 april 2008 verzoekt belanghebbende het hoorgesprek te laten plaatsvinden op 29 mei 2008.

2.23.

Op 29 mei 2008 vindt het hoorgesprek plaats. Bij brief van dezelfde datum verzoekt de Inspecteur belanghebbende om nadere gegevens en inlichtingen over stortingen op diverse bankrekeningen in de jaren 1995, 1996, 1998, 1999 en 2001.

2.24.

Op 12 juni 2008 en vervolgens op 16 juni 2008 verzoekt belanghebbende telefonisch om uitstel voor de beantwoording van de onder 2.23 vermelde brief van de Inspecteur.

2.25.

Bij brief van 27 juni 2008 heeft belanghebbende een toelichting gegeven op de herkomst van de tegoeden op de bankrekening.

2.26.

Op 26 september 2008 vindt door de Inspecteur intern overleg plaats.

2.27.

Bij brief van 29 september 2008 herinnert belanghebbende de Inspecteur aan de in 2.25 bedoelde brief.

2.28.

Bij brief van 1 oktober 2008 reageert de Inspecteur op de onder 2.27 vermelde brief van belanghebbende. De Inspecteur geeft aan voorlopig niet in staat te zijn inhoudelijk te reageren, als gevolg van interne consultatie van collega’s van het autoteam, het wachten op de verklaring van belanghebbendes vader alsmede de vakantie van een collega. Voorts verzoekt de Inspecteur om de verklaring van belanghebbendes vader.

2.29.

Bij brief van 30 oktober 2008 geeft de Inspecteur te kennen voornemens te zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV en VB met boeten over de jaren 1997 tot en met 2006 op te leggen.

2.30.

Bij brief van 4 november 2008 verzoekt belanghebbende de Inspecteur de overzichten en berekeningen mondeling toe te lichten op 20 november 2008.

2.31.

Bij brief van 6 november 2008 nodigt de Inspecteur belanghebbende uit voor een bespreking op 20 november 2008.

2.32.

Op 20 november 2008 heeft een bespreking plaats tussen belanghebbende en de Inspecteur.

2.33.

Bij brief van 24 november 2008 reageert de Inspecteur op hetgeen is besproken op 20 november 2008.

2.34.

Met dagtekening 28 november 2008 zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1996 tot en met 2000 en VB over de jaren 1997 tot en met 2000 opgelegd.

2.35.

Met dagtekening 10 december 2008 zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2005 en de daarbij behorende beschikkingen vergrijpboete opgelegd.

2.36.

Met dagtekening 12 februari 2009 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd.

2.37.

Mevrouw [H], projectleider bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 juli 2011 het volgende verklaard:

“(…). Vanuit de Belastingregio Oost kwam het signaal dat twijfels waren gerezen over de identificatie van een persoon. De regio Oost en ik hebben een handmatige check gedaan en deze persoon bleek onjuist te zijn geïdentificeerd. Als gevolg van deze onjuiste identificatie heb ik op 20 november 2006 de regio’s per mail benaderd en verzocht de verzending van de vragenbrieven op te schorten tot nader bericht. (NN) en ik zijn vervolgens op dinsdag 21 november 2006 bij (NN) langsgegaan. Hij heeft ons de wijze van identificatie nogmaals uitgelegd. We zijn toen tot de conclusie gekomen dat het kon voorkomen dat sommige namen van rekeninghouders verkeerd geïnterpreteerd waren. (…)

Bovenstaande signaal c q bevinding is voor mij aanleiding geweest om de digitaal geïdentificeerde rekeninghouders kritisch door te lopen en de bevindingen en risico’s te definiëren vóórdat de vragenbrieven verzonden konden worden In een memo van 24 november 2006 heb ik de bevindingen uiteengezet Dit heeft mij doen besluiten de verzenddatum van de vragenbrieven (27 november 2006) destijds uit te stellen.

Tevens werd mij op 24 november 2006 via (…) bekend dat de bank afgeperst zou zijn en dat opschorting van de verzending van de vragenbrieven en het bijeenroepen van de regio’s gewenst was. (…)

Op 5 december 2006 heb ik de regio’s geïnformeerd dat de verwachte verzendingsdatum van de vragenbrieven 8 januari 2007 zal worden

Naar aanleiding van de afpersingskwestie zijn de regio’s op 18 december 2006 voor een extra bijeenkomt bijeengeroepen door (…) en [O] (leidinggevende van de Kennisgroep Landelijke acties). Ik was wegens vakantie niet aanwezig bij deze bijeenkomst

Op 13 december 2006 is de goedkeuringsbrief van de Belgische autoriteiten ontvangen voor het strafrechtelijk gebruiken van de renseignementen.

20 december 2006 heb ik naar aanleiding van het overleg van 18 december 2006 de regio’s verzocht nogmaals uit zorgvuldigheid een extra identificatie check uit te voeren De check door de regio’s hield in de sofinummers van het project te vergelijken met andere buitenlands vermogen projecten (bijvoorbeeld het rekeningenproject) waarin ook het zelfde sofinummer reeds betrokken was Tevens heb ik de FIOD (in de persoon van - ) gevraagd een chi-kwadraattoets op de renseignementen uit te voeren

De positieve uitkomsten van de extra identificatiecheck en chi-kwadraat toets hebben mij doen beslissen om uiteindelijk het startsignaal te geven van het project. Op 7 maart 2007 zijn de eerste vragenbrieven verzonden

Kortom het project heeft vanaf de voorgenomen start half november 2006 een vertraging van iets meer dan 3 maanden opgelopen door het uitvoeren van een extra check op identiteit en door de afpersingskwestie. (…)”.

2.38.

Mevrouw [J], projectleider Landelijke Toezichtsorganisatie (LTO) bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 september 2011 het volgende verklaard:

“De periode tussen ontvangst van de gegevens van de Belgische autoriteiten en het starten van het daadwerkelijke project (d.m.v. het versturen van brieven aan belastingplichtige in maart 2007) kan getypeerd worden als voorbereidingsperiode. De identificatie en sofiëring van de rekeninghouders aan de hand van de renseignementen hebben voor een groot gedeelte plaatsgevonden door de dienstonderdelen (voorheen) de FIOD-ECD en Belastingdienst/CPP. De FIOD-ECD heeft bij het uitvoeren van deze werkzaamheden geopereerd ter ondersteuning – en met bevoegdheden van – de Belastingdienst. (…)

Zoals hiervoor vermeld is op 1 maart 2005 de brief - met dagtekening 18 februari 2005 - van de Belgische Belastingautoriteiten binnengekomen bij het toenmalig Hoofd van de Belastingdienst/FIOD-ECD/Team Internationaal. Nadat diverse partijen zijn geïnformeerd over deze bulk aan informatie is bij de FIOD-ECD capaciteit vrij gemaakt om de ontvangen gegevens te identificeren en te sofiëren.

Op dat moment was nog geen sprake van een project. Er bestond geen projectorganisatie en/of projectadministratie en er is -naar mijn weten- geen gedetailleerd overzicht bijgehouden waarin (bijvoorbeeld) de diverse werkzaamheden uitgebreid staan omschreven. (…)

Nadat alle interne betrokken partijen waren ingelicht, is gestart met het veredelen van de gegevens. Hiertoe zijn allereerst de ontvangen papieren documenten gedigitaliseerd, zodat vervolgens digitaal allerlei bestanden met elkaar konden worden vergeleken.

Voor een toelichting op de geautomatiseerde zoekslag (…) wil ik verwijzen naar het Procesverbaal Geautomatiseerde Identificatie, zoals dit op 13 maart 2008 is opgemaakt. In de periode april 2005 - maart 2006 zijn voor deze identificatie slag veel bestanden gemaakt, variërend van 1 tot 26 per maand. Recente navraag (…) heeft mij een overzicht opgeleverd, waaruit blijkt dat er 80 bestanden (…) zijn gemaakt ten behoeve van de verkregen gegevens uit België.

Naast de geautomatiseerde zoekslagen zijn er gedurende deze periode ook diverse handmatige zoekslagen geweest. Op die manier zijn bijvoorbeeld eigenaren van ‘postbussen’ achterhaald, telefoonnummers gekoppeld aan personen en zijn diverse lastige codenamen gekraakt.

Sofieer- en identificeeractiviteiten vinden doorgaans door diverse mensen plaats, die onafhankelijk van elkaar werken. Bij twijfel worden steeds nieuwe zoekslagen gedaan, er is steeds met grote zorgvuldigheid geopereerd. (…)”.

2.39.

Mevrouw [K], Manager Toezicht bij de Belastingdienst, heeft met dagtekening 20 september 2011 de volgende ambtsedige verklaring afgelegd:

“Vanaf 1 januari 2006 was ik voorzitter van de kennisgroep Landelijke Acties (hierna: KLA). Uit dien hoofde was ik vanaf maart 2006 verantwoordelijk voor het landelijke project Bank Zonder Naam (hierna: het project). Ik maak deze ambtsedige verklaring op verzoek van de rechtbank op.

Op 1 maart 2005 is de brief — met dagtekening 18 februari 2005 - van de Belgische Belastingdienst binnengekomen bij het toenmalig Hoofd van de Belastingdienst FIOD ECD/ Team Internationaal. Naar aanleiding van de binnenkomst van de brief en de daarbij behorende renseignementen, zijn er diverse activiteiten door de Nederlandse Belastingdienst gestart welke uiteindelijk hebben geleid tot het starten van het project.

De periode tussen ontvangst van de gegevens van de Belgische autoriteiten en het daadwerkelijk versturen van brieven aan belastingplichtigen in maart 2007 kan getypeerd worden als de voorbereidingsperiode van het project. Deze voorbereiding vond tot maart 2006 plaats bij de Belastingdienst/FIOD ECD en vanaf maart 2006 bij de KLA.

In de periode tussen maart 2005 zijn en augustus 2006 zijn de eventuele risico’s die een projectaanpak met zich mee kon brengen onderzocht en zijn een aantal rechtsvragen beantwoord. Verder heeft er afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Financiën over verschillende aspecten van de projectaanpak. Daarnaast is er voortgegaan met het verifiëren en veredelen van gegevens en het identificeren van rekeninghouders.

In augustus 2005 heb ik Drs. [N] verzocht om projectleider van het project onder mijn verantwoordelijkheid te worden. Per 24 augustus 2006 heeft zij die rol ook daadwerkelijk vervuld. Voor een uitgebreide verklaring over de activiteiten in het project vanaf augustus 2006 verwijs ik naar haar verklaring, met uitzondering van de hieronder vermelde verbetering en aanvulling.

1. Drs. [N] verklaart dat haar op 24 november 2006 bekend werd dat de bank afgeperst zou zijn. Deze datum is niet juist. Op 24 november2006 heeft de bank aangifte van afpersing gedaan. Dit feit is enkele dagen later pas bij de belastingdienst, en dus bij mevrouw [N], bekend geworden.

2. Als gevolg van de afpersingszaak is het versturen van de vragenbrieven enkele weken opgeschort. Er is echter voortgegaan met het inrichten van de projectaanpak (draaiboek, ontwerpen applicatie, overleg over strafrechtzaken). Ook is in deze periode onderzocht op welke wijze de afperser in bezit is kunnen komen van de gegevens die bij de afpersing werden gebruikt.

Tot 1 januari 2008 ben ik als voorzitter van de KLA verantwoordelijk geweest voor het project. Vanaf 1 januari 2008 tot 1 maart 2008 ben ik als lid van het collegiaal bestuur van de Landelijke Toezichts Organisatie (LTO) verantwoordelijk geweest voor het project.

Per 1 maart 2008 heb ik een andere functie binnen de Belastingdienst gekregen en is mijn verantwoordelijkheid over en mijn bemoeienis met het project gestopt.(…)”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het voorbereiden en opleggen van de in geschil zijnde navorderingsaanslag?

  2. Dient de boete te worden vernietigd dan wel verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn?

  3. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding wegens door hem geleden immateriële schade?

Belanghebbende is van mening dat vraag a ontkennend en vraag b en c bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende heeft zijn grief, dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, ingetrokken.

3.3.

Belanghebbende heeft ter zitting van 17 december 2014 zijn incidenteel hoger beroep ingetrokken.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.5.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een vergoeding wegens door hem geleden immateriële schade.

4 Gronden

5 Beslissing