Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1430, 200.150.287_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1430, 200.150.287_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 april 2016
Datum publicatie
5 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1430
Zaaknummer
200.150.287_01

Inhoudsindicatie

Vervolg op ECLI:NL:HR:2013:BZ1721. Schilder overlijdt aan blaaskanker.

ECLI:NL:GHARN:2012:BW0025

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.150.287/01

arrest van 12 april 2016

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. L.E.M. Charlier te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,

13 Het geding verder

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 2 februari 2016;

- de aktes van [appellante] en [geïntimeerde] van 16 februari 2016;

- de antwoordaktes van [appellante] en [geïntimeerde] van 15 maart 2016.

Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

14 De verdere beoordeling

14.1.

Bij voormeld tussenarrest heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de grootte van de kans dat de gezondheidsklachten van [de overleden vader van appellante] kunnen zijn veroorzaakt door de blootstelling aan gevaarlijke stoffen alsmede naar de door partijen geformuleerde vragen zoals in rov. 11.4 van dat arrest is vermeld. Daarbij heeft het hof prof. Gert van der Laan, klinisch arbeidsgeneeskundige, tot deskundige benoemd om dit deskundigenonderzoek te verrichten.

14.2.

Voorts heeft het hof bij voormeld tussenarrest de zaak naar de rol verwezen voor een aktewisseling over het voorstel van [geïntimeerde] om ir. Con Boeckhout als deskundige te benoemen voor het onderzoek ten aanzien van de zorgplicht alsmede over de aan de deskundige te stellen vragen.

14.3.

In haar akte van 16 februari 2016 heeft [appellante] aangegeven bezwaar te hebben tegen benoeming van ir. Boeckhout als deskundige. [geïntimeerde] heeft in haar antwoordakte uiteengezet dat zij de bezwaren van [appellante] niet deelt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

14.4.

[appellante] heeft ten eerste naar voren gebracht dat ir. Boeckhout een deskundige is die meer door verzekeraars wordt ingezet. Hij is werkzaam voor een grote commerciële onderneming (bedoeld is: ingenieursbureau [ingenieursbureau] , hof) die werkgevers adviseert. Dat maakt volgens [appellante] zijn positie in deze procedure kwetsbaar: zijn oordeel en het daaropvolgende oordeel van het hof kan rechtstreeks van betekenis zijn voor de cliënten van [ingenieursbureau] , hetgeen op zijn oordeel van invloed kan zijn. Het hof deelt dit bezwaar niet. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de objectiviteit van ir. Boeckhout niet is gewaarborgd als hij het onderhavige onderzoek zou doen. De door [appellante] genoemde factoren zijn daarvoor in elk geval onvoldoende. [appellante] heeft te kennen gegeven zelf te denken aan aan de universiteit verbonden deskundigen met een medische en veiligheidskundige achtergrond, maar heeft geen concreet alternatief voor ir. Boeckhout aangedragen. Hier komt bij dat bij het onderhavige deskundigenonderzoek, waarbij het gaat om een beoordeling van een deskundige uit de praktijk (zie rov. 5.14 tot en met 5.21 van het tussenarrest van 7 juli 2015), een benoeming zoals door [appellante] gedacht niet passend is.

14.5.

Ten tweede heeft [appellante] aangevoerd dat de concrete ervaringen van de gemachtigde van [appellante] met ir. Boeckhout als deskundige niet goed zijn. In dit verband verwijst [appellante] naar de zaak ECLI:NL:RBARN:2010:BO2059. Het deskundigenrapport leverde in die zaak meer vragen op dan antwoorden, aldus [appellante] . Dit bezwaar acht het hof niet gegrond. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de deskundigheid van ir. Boeckhout. Niet in geschil is dat ir. Boeckhout gecertificeerd arbeidshygiënist is. Hij is opgenomen in de deskundigenindex van de rechtspraak (de database waarin deskundigen zijn opgenomen die kunnen worden ingezet voor een deskundigenbericht). Hij is ook recent nog ingezet als deskundige (zie ECLI:NL:GHARL:2013:4140). [geïntimeerde] heeft er ook op gewezen dat in de zaak ECLI:NL:RBARN:2010:BO2059 de kantonrechter heeft geoordeeld dat het deskundigenbericht ‘deugdelijk en dus bruikbaar is’, waarbij de kantonrechter ‘de goed onderbouwde antwoorden van de deskundige’ overneemt (rov. 14 van het desbetreffende vonnis). Overigens heeft [appellante] zelf opgemerkt dat ir. Boeckhout zich in die zaak diende uit te laten niet over de schending van de zorgplicht, zoals in het onderhavige geval, maar over de vraag naar de relevante blootstelling, waarvoor in de onderhavige zaak reeds een andere deskundige is benoemd.

14.6.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat ir. Boeckhout tot deskundige kan worden benoemd voor het onderzoek ten aanzien van de zorgplicht. Het hof zal daar evenwel bij dit arrest nog niet toe overgaan gelet op het volgende.

14.7.

In het tussenarrest van 7 juli 2015 heeft het hof overwogen (rov. 5.17) dat het behoefte heeft aan deskundige voorlichting over de in de periode dat [de overleden vader van appellante] werkzaam was bij [geïntimeerde] – 1976 tot 2000 – geldende maatstaven ten aanzien van de maatregelen die [geïntimeerde] diende te treffen en instructies die zij diende te geven in verband met de gevaren verbonden aan de blootstelling van [de overleden vader van appellante] aan gevaarlijke stoffen (niet alleen met het oog op het gevaar van het ontstaan van kanker). Voorts heeft het hof overwogen (rov. 5.18) dat het een deskundig oordeel wenst over de door [geïntimeerde] betrokken stellingen dat (i) [de overleden vader van appellante] enkel werkte met verfproducten van gerenommeerde leveranciers, welke producten volstrekt alledaags waren en hooguit in beperkte mate stoffen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, (ii) de mate waarin die stoffen in de verfproducten waren verwerkt en de wijze waarop die producten door huis- en onderhoudsschilders als [de overleden vader van appellante] werden gebruikt, geen destijds kenbare risico's voor de gezondheid meebrachten, althans destijds geen aanleiding behoefden te zijn tot het nemen van verstrekkende maatregelen, (iii) [de overleden vader van appellante] gedurende zijn dienstverband met [geïntimeerde] slechts in zeer geringe mate is blootgesteld aan oplosmiddelen en die blootstelling ruimschoots beneden de toen geldende maximale concentraties (de zogenoemde MAC-waarden) bleef.

14.8.

Mede gezien de door partijen in hun aktes geformuleerde vragen voor het deskundigenonderzoek ten aanzien van zorgplicht, ontstaan er afbakeningsproblemen van dit onderzoek met het onderzoek ten aanzien van de blootstelling. Ook bij het door ir. Boekhout te verrichten onderzoek is (de mate van) blootstelling van [de overleden vader van appellante] aan gevaarlijke stoffen immers aan de orde. Het hof acht het daarom geraden eerst de uitkomst van het onderzoek van prof. Van der Laan af te wachten. Ir. Boeckhout zal dan het door hem te verrichten onderzoek met kennisneming daarvan kunnen verrichten. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om memories te nemen na het deskundigenbericht van prof. Van der Laan. Daarbij kunnen zij zich ook nader uitlaten over de afbakening van dit onderzoek met het onderzoek van ir. Boeckhout ten behoeve van het door deze te verrichten onderzoek ten aanzien van de zorgplicht.

14.9.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

15 De uitspraak

Het hof:

verwijst de zaak naar de rol van 16 augustus 2016 in afwachting van het deskundigenbericht van prof. Van der Laan;

verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht zijdens beide partijen, waarna beide partijen een antwoordmemorie kunnen nemen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, J.P. de Haan en I. Giesen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2016.

griffier rolraadsheer