Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4813, 200.209.894_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4813, 200.209.894_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 november 2017
- Datum publicatie
- 22 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4813
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:2822
- Zaaknummer
- 200.209.894_01
Inhoudsindicatie
niet-ontvankelijk
Uitspraak
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 november 2017
Zaaknummer: 200.209.894/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/223785 / FA RK 16-2688
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Dronkers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 november 2016.
2 Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat de raad zal worden verzocht om advies uit te brengen omtrent de vraag of en zo ja, op welke wijze een zorgregeling en/of contact tussen de vader en [minderjarige] moet plaatsvinden;
II. te bepalen dat tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van het onderzoek door de raad, begeleide omgang zal plaatsvinden, onder begeleiding van Care+, dan wel een andere hulpverlenende instantie, althans een omgangsregeling te treffen zoals het hof juist acht;
III. een contact en/of omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te treffen als het hof juist acht.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 april 2017, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen.
De mondelinge behandeling, die uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep betrof, heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
-
de vader, bijgestaan door mr. Enckevort;
- -
-
de moeder, bijgestaan door mr. Dronkers;
- -
-
de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
-
het V-formulier d.d. 21 februari 2017 van de advocaat van de vader, met productie;
- -
-
de brief van de raad d.d. 22 februari 2017, inhoudende dat de raad geen relevante rapporten, adviezen en andere rapportages heeft gemaakt;
- -
-
het V-formulier d.d. 10 oktober 2017 van de advocaat van de vader, met bijlage;
- -
-
het V-formulier d.d. 13 oktober 2017 van de advocaat van de vader, met productie;
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen:
- het V-formulier d.d. 17 oktober 2017 van de advocaat van de vader, met bijlage.
3 De beoordeling
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen en bepaald dat de moeder gehouden is de vader tweemaal per jaar, in de maanden januari en juli, te informeren over de ontwikkeling (lichamelijke ontwikkeling en gezondheidstoestand) van [minderjarige] . De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Het hof ziet zich op de eerste plaats gesteld voor de vraag of het hoger beroep tijdig is ingesteld.
Ingevolge lid 1 sub a van artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in de onderhavige zaak hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het staat in de onderhavige zaak vast dat de bestreden beschikking uitgesproken is op
11 november 2016. De termijn voor het aanwenden van het rechtsmiddel in de onderhavige zaak door de vader, verzoeker in eerste aanleg, is dus gaan lopen op de dag van de uitspraak, te weten 11 november 2016, en is, gelet op het bepaalde in artikel 1 eerste lid van de Algemene termijnenwet, geëindigd aan het einde van de dag op 13 februari 2017. Het beroepschrift van de vader is, volgens de administratie van het hof, door de griffie van het hof ontvangen op 15 februari 2017, derhalve ná het verstrijken van de beroepstermijn.
Bij brief van 10 oktober 2017 en ter zitting heeft de advocaat van de vader betoogd dat het beroepschrift wel tijdig bij het hof is ingediend. Het beroepschrift is reeds op 7 februari 2017 aan het hof verzonden, aangeboden aan het hof en vervolgens door het hof geweigerd. Dat komt voor risico van het hof aldus de advocaat.
De advocaat van de vader is ter zitting in de gelegenheid gesteld om - gelet op het bepaalde in artikel 3:37 Burgerlijk Wetboek (BW) - aan de hand van (nader in te dienen) Track & Trace-gegevens aan te tonen dat het beroepschrift tijdig door het hof is ontvangen, althans tijdig aan het hof is aangeboden. Bij brief van 17 oktober 2017 heeft de advocaat van de vader het hof bericht dat bij de verzending van het beroepschrift door de Readshop in [plaats] een foutief postbusnummer is ingevuld en dat uit de Track & Trace-gegevens blijkt dat het beroepschrift - na diverse vertragingen - op 14 februari 2017 om 17.13 uur is ‘geweigerd bij bezorging’ en retour is gezonden naar het adres van de advocaat van de man.
Reeds op die grond dient de stelling van de advocaat van de man dat het beroepschrift aan het hof is aangeboden en door het hof geweigerd is, gepasseerd te worden.
Gelet op het voorgaande kan niet anders dan geconcludeerd worden dat het beroepschrift op 15 februari 2017, derhalve ná het verstrijken van de beroepstermijn, door het hof is ontvangen.
De stelling van de advocaat van de man dat zij op 15 februari 2017, nadat zij het beroepschrift na de weigering retour had ontvangen, met de griffie van het hof besproken heeft dat het beroepschrift alsnog zou kunnen worden ingediend, zoals ook is geschied op 15 februari 2017, doet aan het voorgaande niet af. Immers een enkele mededeling van de griffier, voor zover in de onderhavige zaak al gedaan, kan de wettelijke regeling omtrent de beroepstermijn niet opzij zetten. De beroepstermijn is derhalve niet verlengd.
Verder zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Uit het voorgaande volgt dat de vader niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Beslist wordt als volgt.