Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1094, 200.267.217_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1094, 200.267.217_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 maart 2020
- Datum publicatie
- 1 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1094
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:1145
- Zaaknummer
- 200.267.217_01
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht; wet flexibel werken; wissel ex art. 69 Rv; dagvaardingsprocedure ipv verzoekschriftenprocedure
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 26 maart 2020
Zaaknummer : 200.267.217/01
Zaaknummer eerste aanleg : 7884482 EJ VERZ 19-273
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. G.P. Oberman te Eindhoven,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [de vennootschap] ,
advocaat: mr. M.J.E. Stuurop te 's-Hertogenbosch.
1. Het procesverloop in eerste aanleg (zaaknummer 7884482 EJ-nummer 19-273) en in hoger beroep
[appellante] heeft op 3 juli 2019 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (ingekomen ter griffie op 5 juli 2019). [de vennootschap] heeft op 2 augustus 2019 een verweerschrift ingediend (ingekomen ter griffie op 5 augustus 2019). [appellante] heeft op 12 augustus 2019 een aanvullende productie ingediend. Op 13 augustus 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt met daarbij gevoegd een namens [appellante] voorgedragen pleitnotitie. Bij beschikking van 20 augustus 2019 heeft de kantonrechter het verzoek van [appellante] afgewezen onder compensatie van proceskosten.
Bij beroepschrift van 2 oktober 2019 is [appellante] in hoger beroep gekomen. Op 21 november 2019 heeft [de vennootschap] een verweerschrift ingediend. Op 12 februari 2020 heeft [appellante] aanvullende producties (genummerd 6 tot en met 8) ingediend. Het hof heeft met een faxbrief van 17 februari 2020 aan partijen laten weten dat tijdens de mondelinge behandeling onder andere aan de orde komt de vraag of het hof ‘de wissel’ (artikel 69 Rv) moet omzetten. Op 20 februari 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling met instemming van [de vennootschap] beslist dat de producties 6 tot en met 8 van [appellante] deel uitmaken van het procesdossier. Beide partijen hebben de gelegenheid gehad de standpunten nader toe te lichten. De advocaat van [appellante] heeft daartoe een pleitnota overgelegd. Beide advocaten zijn nader ingegaan op de vraag of het hof artikel 69 Rv moet toepassen. Beide partijen hebben zich op dit onderdeel van de beoordeling in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft daarna een datum bepaald voor beschikking of arrest.
In artikel 261 lid 2 Rv is bepaald dat met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. Het onderhavige verzoek is gebaseerd op de Wet flexibel werken (hierna: Wfw). In deze wet zijn geen procesrechtelijke regels opgenomen. Wel is vermeld dat de werknemer een ‘verzoek’ kan doen om de arbeidsduur aan te passen, maar de daarop betrekking hebbende bepalingen voegen daar allemaal aan toe dat dit verzoek moet worden gedaan bij de werkgever. Op welke wijze de werknemer bij een afwijzende reactie op dat verzoek een procedure aanhangig moet maken, is niet in de Wfw vermeld. Dat brengt het hof tot het oordeel dat het verzoek bij dagvaarding aanhangig gemaakt had moeten worden, zodat artikel 69 Rv dient te worden toegepast. Gelet op de stand van het geding zal het hof de zaak verwijzen naar de eerstvolgende roldatum na deze beschikking ten einde alsdan arrest te wijzen op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Zoals hiervoor al is vermeld is met partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling besproken dat de vraag aan de orde is of de wissel ex artikel 69 Rv moet worden omgezet. Het hof heeft aangegeven dat de mondelinge behandeling, zoals die was gepland, feitelijk geen andere invulling heeft dan een comparitie van partijen en dat partijen de gelegenheid hebben hun standpunten nader toe te lichten, zowel voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het geschil als wat betreft de procesrechtelijke gang van zaken waaronder begrepen een eventuele voortzetting van het geschil als dagvaardingsprocedure. Partijen hebben van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Het hof heeft aangekondigd dat, voor het geval het van oordeel is dat het geschil had moeten worden ingeleid bij dagvaarding, het voornemens is arrest te wijzen in plaats van beschikking. Zoals hiervoor al is vermeld hebben partijen zich wat dat betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 31 maart 2020 voor het wijzen van een arrest.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van Ham, R.R.M. de Moor en A.C. van Campen en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.