Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2437, 200.279.846_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2437, 200.279.846_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
28 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2437
Zaaknummer
200.279.846_01

Inhoudsindicatie

Gezag van gewijsde. Werkingssfeer cao Ambulancezorg 2011 en 2014. Effect van algemeen verbindendverklaring op lopende arbeidsovereenkomsten waarop de cao zonder een dergelijke verklaring niet van toepassing is.

Uitspraak

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.279.846/01

arrest van 19 juli 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant],

advocaat: mr. M. Bruins te Amsterdam,

tegen

Medex International B.V., mede h.o.d.n. VZA International,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als VZA,

advocaat: mr. M.B.M.C. van den Berg te Tilburg,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 augustus 2020 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaaknummer 6677790 CV EXPL 18-994 gewezen vonnissen van 17 juli 2019 en 8 januari 2020.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 4 augustus 2020 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;

-

de memorie van grieven van 22 december 2020 met zeven producties, waarbij [appellant] zijn eis heeft gewijzigd;

-

de memorie van antwoord van 2 maart 2021 met dertien producties.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. VZA heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] bij memorie van grieven. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

6 De beoordeling

6.1.

Het gaat is dit geding, zakelijk samengevat, om de vraag of op een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst de cao Ambulancezorg van toepassing is geweest en, zo ja, of [appellant] in dat geval nog betalingen tegoed heeft van VZA. Bij de beoordeling in dit hoger beroep gaat het hof daarbij, voor zover relevant, uit van de navolgende feiten.

  1. VZA is een repatriëringsorganisatie die er primair op is gericht om in opdracht van reisverzekeraars en alarmcentrales buitenlandvervoer te verzorgen per ambulance of per vliegtuig. Vervoer in opdracht van een Regionale Ambulancevoorziening (RAV) behelst ongeveer 19% van het totale werk van VZA.

  2. Op 1 juni 2002 is [appellant], geboren op [geboortedatum] 1955, bij VZA in dienst getreden tegen een loon van € 2.550,= netto per maand. De overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde bedingen zijn niet schriftelijk vastgelegd.

  3. Op 20 juni 2013 is [appellant] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden arbeidsongeschikt geraakt. Dat de arbeidsovereenkomst ooit formeel is beëindigd is niet gesteld of gebleken, maar gelet op de geboortedatum van [appellant] is aannemelijk dat deze vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is beëindigd.

  4. In 2013 is [appellant] een procedure gestart bij de kantonrechter te Tilburg ter zake van loon en heeft hij (onder meer) een verklaring voor recht gevorderd dat de CAO Ambulancezorg 2014 (hierna ook: de CAO) tijdens de algemeen verbindendverklaring op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.

  5. Bij vonnis van 23 december 2015 heeft de kantonrechter te Tilburg (onder meer) voor recht verklaard dat de CAO van toepassing is op de arbeidsovereenkomst in de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014.

  6. Bij brief van 12 december 2016 heeft de gemachtigde van [appellant] onder verwijzing naar het vonnis van 23 december 2015 het standpunt ingenomen dat ook in de periode van 27 december 2010 tot 31 december 2011 de cao Ambulancezorg algemeen verbindend was verklaard en dus op de arbeidsovereenkomst van toepassing was. Met een beroep op de bepalingen in die cao heeft [appellant] in deze brief aanspraak gemaakt op betaling van een salarisverhoging, eenmalige uitkering, eindejaarsuitkering, ORT-vergoeding, overwerkvergoeding, opbouw van vakantie en loonbetaling tijdens ziekte.

6.2.1.

In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd als staat te lezen in het petitum onder de inleidende dagvaarding. Gelet op de gewijzigde eis in hoger beroep volstaat het hof met een verwijzing naar dat processtuk. Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het hiervoor onder 6.1.f aangehaalde standpunt ten grondslag gelegd.

6.2.2.

VZA heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

6.3.1.

In het bestreden tussenvonnis van 17 juli 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de cao Ambulancezorg van 2011 in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 van toepassing is geweest op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en dat VZA alleen aan deze cao gehouden kan worden gedurende de periode waarvoor deze algemeen verbindend is verklaard (r.o. 3.5 en 3.6). Op het door VZA gevoerde verjaringsverweer heeft de kantonrechter overwogen dat de vorderingen van [appellant] op grond van het bepaalde in de artikelen 3:307 en 3:308 BW verjaren door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag volgend op die waarop de vorderingen opeisbaar zijn geworden (r.o. 3.8) en dat in dit geval stuiting van verjaring door [appellant] pas heeft plaatsgevonden bij brief van 12 december 2016 (r.o. 3.10), met als gevolg dat de loonvordering en vordering tot vergoeding van overuren zijn verjaard voor wat betreft de periode vóór 1 december 2011 (r.o. 3.12 en 3.13). De vordering tot betaling van een bijdrage in de ziektekosten is voor wat betreft 2011 volledig verjaard (r.o. 3.14). De vordering tot uitkering van een vergoeding voor de bovenwettelijke vakantie-uren is wel gestuit (r.0. 3.16). Vervolgens heeft de kantonrechter naar aanleiding van het verweer dat [appellant] in loonschaal 7 van de cao zou vallen nadere informatie gevraagd aan [appellant] en heeft hij [appellant] de gelegenheid geboden te reageren op een door VZA overgelegd overzicht van de door [appellant] gewerkte uren op jaarbasis. VZA is de gelegenheid geboden om bij akte te reageren.

6.3.2.

In het tevens bestreden eindvonnis van 8 januari 2020 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. In dit vonnis heeft de kantonrechter overwogen en beslist:

  1. dat [appellant] het opleidingsniveau van ambulanceverpleegkundige als bedoeld in de cao heeft, beschikte over de bevoegdheden genoemd in de Nota Verantwoorde Ambulancezorg (verder: de Nota) en ten tijde van zijn indiensttreding medisch (voorbehouden) handelingen mocht verrichten (r.o. 2.4.);

  2. dat een ambulanceverpleegkundige als bedoeld in de cao volgens de Nota verpleegkundige én medisch (voorbehouden) handelingen verricht en [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij ook medische (voorbehouden) handelingen verricht heeft bij VZA (r.o. 2.5);

  3. dat de feitelijke werkzaamheden het meest doorslaggevend zijn bij de beoordeling of [appellant] de functie van ambulanceverpleegkundige als bedoeld in de cao verrichtte, zodat niet is komen vast te staan dat [appellant] grotendeels werkzaamheden verrichtte die behoren bij de functie van ambulanceverpleegkundige als genoemd in de cao (r.o. 2.7);

  4. dat geen recht bestaat op betaling conform salarisschaal 9, trede 11 en niet is weersproken dat VZA meer loon heeft betaald dan verschuldigd op grond van salarisschaal 7, trede 11, zodat de onder 1 en 2 gevorderde loonbetalingen niet toewijsbaar zijn (r.o. 2.8);

  5. dat bij narekenen door de kantonrechter niet is gebleken dat VZA te weinig loon heeft betaald met inbegrip van de gevorderde eenmalige uitkering, eindejaarsuitkeringen, overuren van december 2011 en ORT ten aanzien van november en december 2011 (r.o. 2.9);

  6. dat de vordering tot betaling van loon berust op de stellingname dat het loon gebaseerd had moeten zijn op salarisschaal 9, trede 11, welke schaal niet van toepassing is geweest (r.o. 2.10);

  7. dat de omvang van het dienstverband wordt bepaald door de overeengekomen arbeidsduur van 40 uur en niet door een rechtsvermoeden dat is gebaseerd op een gemiddeld aantal gewerkte uren (r.o. 2.11);

  8. dat tussen partijen in confesso is dat een all-in loon was overeengekomen waarin een overurenvergoeding was inbegrepen en niet is gebleken dat structureel substantieel meer uren werden gewerkt dan was overeengekomen, zodat over 2012 geen vergoeding voor overuren verschuldigd is (r.o. 2.14);

  9. dat de vordering tot betaling van een bijdrage in de premie voor een verzekering tegen ziektekosten over 2014 en 2016 vanwege een onvoldoende onderbouwing niet toewijsbaar is (r.o. 2.16);

  10. dat voor de jaren 2012, 2013 en 2015 niet is gebleken van het bestaan van een grondslag voor betaling van bovenwettelijke vakantie-uren en dat [appellant] in 2014 meer uren aan verlof heeft genoten dan de som van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren (r.o. 2.18);

  11. dat de uitkeringsschade als gevolg van een te lage inschaling in het refertejaar voor de WIA (1 juni 2012 tot 1 juni 2013) niet toewijsbaar is, omdat in die periode geen cao algemeen verbindend was verklaard en bovendien geen sprake is van te weinig betaald loon (r.o. 2.19);

  12. dat ten tijde van het ongeval op 20 juni 2013 geen algemeen verbindend verklaarde cao gold, zodat uit een dergelijke cao ook geen verzekeringsplicht voor het sluiten van een ongevallenverzekering gold voor VZA (r.o. 2.20);

  13. dat de (neven)vorderingen tot afdracht van pensioenpremie, betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW niet toewijsbaar zijn (r.o. 2.21 en r.o. 2.22) en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW slechts over de toegewezen bijdrage in de ziektekosten (r.o. 2.23);

  14. dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding dient te dragen (r.o. 2.24).

6.4.

[appellant] heeft in hoger beroep geen specifieke grieven aangevoerd tegen het tussenvonnis van 17 juli 2019. Tegen het eindvonnis van 8 januari 2020 heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft bij memorie van grieven geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 17 juli 2019 en 8 januari 2020. In hoger beroep vordert [appellant], met wijziging van eis waar deze afwijkt van de vordering in eerste aanleg, dat het hof na vernietiging van de bestreden vonnissen VZA, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen:

Primair:

I. het achterstallige loon over december 2011 (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) op basis van functieschaal 9, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 803,58 bruto;

II. de resterende vordering eindejaarsuitkering over 2011 op basis van functieschaal 9, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 3.062, 15 bruto;

III. het achterstallige loon over 2014 (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) op basis van functieschaal 9, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 12.198,12 bruto;

IV. de eenmalige uitkering over 2014 van € 239,59 bruto;

V. de onregelmatigheidstoeslag over november en december 2011 ad € 504,93 bruto;

VI. de overwerkvergoeding en -toeslag over december 2011 ad € 594,48 bruto;

VII. de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaar worden van de vorderingen genoemd in I tot en met VI;

Subsidiair:

VIII. het achterstallige loon over december 2011 (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) op basis van functieschaal 8, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 302,53 bruto;

IX. de resterende vordering eindejaarsuitkering over 2011 op basis van functieschaal 9 [het hof leest: 8], periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 2.711,86 bruto;

X. het achterstallige loon over 2014 (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) op basis van functieschaal 8, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 5.885,28 bruto;

XI. de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaar worden van de vorderingen genoemd in VIII tot en met XI;

Primair / subsidiair:

XII. tot het rechtstreeks betalen aan de gemachtigde van [appellant] van de kosten van de procedures in beide instanties, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [appellant] en de proceskosten met uitdrukkelijke bepaling dat VZA de wettelijke rente over voornoemde kosten verschuldigd zal zijn als VZA deze niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest zal hebben betaald.

6.5.

[appellant] heeft in hoger beroep de navolgende grieven aangevoerd:

I. de kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [appellant] grotendeels werkzaamheden verrichtte die horen bij de kernfunctie ambulanceverpleegkundige als genoemd in de cao, omdat hij ook werd ingezet voor ritten waarbij hij werkzaamheden moest verrichten die het zorgambulance-niveau overtroffen.

II. de kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [appellant] grotendeels werkzaamheden verrichtte die horen bij de kernfunctie ambulanceverpleegkundige als genoemd in de CAO.

III. ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering van loon en eindejaarsuitkering zoals door [appellant] ingesteld.

IV. ten onrechte heeft de kantonrechter de gevorderde ORT ten aanzien van november en december 2011, overuren van december 2011 en eenmalige uitkering over 2014 afgewezen.

6.6.

Ter toelichting op de grieven I en II voert [appellant] aan dat hij wel degelijk werkzaamheden voor VZA heeft verricht die horen bij de kernfunctie ambulanceverpleegkundige en dat hij als gevolg daarvan aanspraak heeft op betaling volgens loonschaal 9 behorend bij de cao Ambulancezorg. Het hof is van oordeel dat deze grieven, waarmee in wezen wordt betoogd dat de cao Ambulancezorg op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van toepassing is geweest in de perioden waarin deze algemeen verbindend was verklaard, slaagt en overweegt daartoe het navolgende.

6.7.

Onweersproken is dat de kantonrechter in een eerder vonnis van 23 december 2015 heeft geoordeeld over de vraag of de cao Ambulancezorg van toepassing was. Meer in het bijzonder oordeelde de kantonrechter in r.o. 3.17.6 en 3.18 van dat vonnis:

“3.l7.6. De kantonrechter stelt voorts vast dat de CAO Ambulancezorg geen bepaling kent waarbij de toepasselijkheid van de CAO op een arbeidsovereenkomst afhankelijk is van de omvang die een werkgever besteedt aan werkzaamheden die wel of niet onder het bereik van de CAO vallen.

3.18.

Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de CAO Ambulancezorg 2011 van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Immers, telkens wanneer VZA in opdracht van een RAV een ambulancerit uitvoert, betreft dit een opdracht van de RAV die erop gericht is een zieke of gewonde ter zake van zijn aandoening of letsel hulp te verlenen en per ambulance te vervoeren. Bij dergelijke ritten is (o.m.) [appellant] als verpleegkundige ingezet. Voldoende is komen vast te staan dat daaronder ook ritten zijn die niet vallen onder het begrip `zorgambulance'. Deze opdrachten wordt uitgevoerd op grond van een overeenkomst die VZA met een RAV op dat moment sluit. Aldus is een gedeelte van de werkzaamheden van VZA te brengen onder de CAO Ambulancezorg en is de CAO daarmee voor alle werkzaamheden van VZA en dus op de gehele arbeidsovereenkomst van [appellant] van toepassing. De vraagde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen.”

In klare taal komt dit oordeel erop neer dat in rechte is komen vast te staan dat [appellant] ritten heeft gereden die niet vallen onder het begrip zorgambulance, dat het voor de toepasselijkheid van de cao Ambulancezorg niet uitmaakt hoeveel ritten dat zijn geweest of welk deel van de werkzaamheden van VZA onder de cao Ambulancezorg valt te brengen, zodat de enkele omstandigheid dat [appellant] ritten heeft gereden die niet onder het begrip zorgambulance vielen met zich brengt dat de cao Ambulancezorg van toepassing was.

Gezag van gewijsde

6.8.1.

Tegen het vonnis van de kantonrechter van 23 december 2015 is niet geappelleerd. Het heeft tussen partijen gezag van gewijsde gekregen. Uit de inhoud van de inleidende dagvaarding volgt genoegzaam dat [appellant] ter onderbouwing van zijn vorderingen een beroep doet op de inhoud van dit vonnis en daarmee op het gezag van gewijsde dat dit tussen partijen heeft gekregen.

6.8.2.

Het gezag van dit vonnis is niet beperkt tot de beslissing in het dictum, maar heeft ook betrekking op de daaraan ten grondslag liggende dragende overwegingen, waaronder in dit geval de overweging dat de toepasselijkheid van de cao niet afhankelijk was gesteld van de omvang van de werkzaamheden die een werkgever besteedt aan werkzaamheden die wel of niet onder het bereik van de cao vallen en de overweging dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] als verpleegkundige is ingezet bij ritten die niet vallen onder het begrip ‘zorgambulance’. Die laatste overweging betreft weliswaar de vaststelling van een feit, maar dit feit draagt mede het oordeel dat op de arbeidsovereenkomst de cao Ambulancezorg 2013 van toepassing is geweest in de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014, zoals in het dictum voor recht is verklaard.

6.8.3.

In het vonnis van 23 december 2015 is niet geoordeeld over de toepasselijkheid van de cao Ambulancezorg in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, zodat het gezag van gewijsde van dit vonnis niet mede bepalend is voor de beoordeling van de vorderingen van [appellant] over die periode. In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] aangevoerd dat niet valt in te zien waarom in die periode de cao Ambulancezorg niet van toepassing zou zijn geweest, omdat de werkingssfeer in die periode dezelfde was. Bij conclusie van antwoord heeft VZA betwist dat de cao Ambulancezorg op de arbeidsovereenkomst met [appellant] van toepassing is op de werkzaamheden van VZA.

6.8.4.

Gegeven het gezag van gewijsde van het vonnis van 23 december 2015 moet het hof in rechte uitgaan van het feit dat in de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014 de cao Ambulancezorg op de arbeidsovereenkomst tussen partijen van toepassing is geweest, zoals die over die periode algemeen verbindend was verklaard. Gelet op de betwisting van die toepasselijkheid door VZA levert het gezag van dat vonnis echter geen grond op voor een oordeel dat ook in 2011 de cao Ambulancezorg op de arbeidsovereenkomst van toepassing is geweest. De vorderingen van [appellant] die in de eerdere procedure zijn beoordeeld hadden alle betrekking op bedragen die in 2013 en later verschuldigd zouden zijn geworden. Over vorderingen uit de periode vóór 2013 is dus nog niet geoordeeld.

6.8.5.

De (gewijzigde) vorderingen van [appellant] zien voor een deel (vorderingen primair sub I, II, V, VI, VII en subsidiair sub VIII, IX en XI) op de betaling van bedragen die over 2011 nog verschuldigd zouden zijn. De vorderingen sub III, IV, X en XI zien op de periode van februari tot en met december 2014. Het hof zal bij de beoordeling van de vorderingen in hoger beroep en de daaraan ten grondslag gelegde grieven onderscheid maken tussen enerzijds de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en anderzijds de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014.

De periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011

6.9.

Voor deze periode heeft VZA als verst strekkende verweer een beroep gedaan op de verjaring van de vorderingen van [appellant]. In het tussenvonnis van 17 juli 2019 heeft de kantonrechter beslissingen gegeven ten aanzien van dit verjaringsverweer. Daartegen is niet geappelleerd en naar aanleiding daarvan heeft [appellant] zijn vorderingen ook aangepast. Over 2011 vordert [appellant] nu primair een aanvulling op het betaalde loon over december 2011, een aanvulling op de eindejaarsuitkering en betaling van de onregelmatigheidstoeslag (ORT) over november en december 2011.

6.10.

De vorderingen van [appellant] berusten alle op zijn stellingname dat in 2011 de cao Ambulancezorg op de arbeidsovereenkomst van toepassing was. Zoals hiervoor al is overwogen, wordt dit door VZA betwist.

6.11.

De cao Ambulancezorg is bij algemeen verbindendverklaring gepubliceerd in de Staatscourant van 27 december 2010, nr. 19141. Het hof zal hier verder naar verwijzen als ‘de cao Ambulancezorg 2011’. Met betrekking tot de werkingssfeer bevat de cao de navolgende bepalingen:

Artikel 1.1 Begrippen

In deze cao wordt verstaan onder:

a. werkgever: de privaatrechtelijke rechtspersoon/rechtspersonen, aan wie uit hoofde van de Wet ambulancevervoer (wet van 23 april 1971, Stb. 1971, 369) een vergunning is verleend door de daartoe bevoegde instantie tot het verrichten van ambulancezorg, bestaande uit het daadwerkelijk verlenen of doen verlenen van ambulancezorg en/of het instandhouden van een meldkamer voor de ambulancezorg (de Regionale Ambulancevoorziening, ‘RAV’), alsmede de privaatrechtelijke rechtspersoon die ambulancezorg verricht uit hoofde van een overeenkomst met de RAV.

b. werknemer: de persoon, die een arbeidsovereenkomst als bedoeld in Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan met de in artikel 1.1 sub a onder I bedoelde werkgever, tenzij betrokkene:

i. i) de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

ii) als stagiair bij de werkgever is aangesteld;

iii) is aangesteld voor het op projectbasis verrichten van tijdelijke activiteiten, welke niet gebruikelijk bij de werkgever plaatsvinden;

iv) incidenteel werkzaamheden verricht als uitzendkracht, oproepkracht of vakantiekracht.

(…)

d. Regionale Ambulancevoorziening (RAV): de rechtspersoon aan wie krachtens de Wet ambulancevervoer een vergunning is verleend door de daartoe bevoegde instantie tot het verrichten van ambulancezorg, bestaande uit het daadwerkelijk verlenen of doen verlenen van ambulancezorg en/of het instandhouden van een meldkamer voor de ambulancezorg (de Regionale Ambulancevoorziening, ‘RAV’).

e. ambulancezorg: zorg in opdracht van de RAV die erop gericht is een zieke of gewonde terzake van zijn aandoening of letsel hulp te verlenen en per ambulance te vervoeren.

f. ambulance-auto: een in het bijzonder voor het vervoer van zieken en ongevalslachtoffers ingericht motorvoertuig, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet ambulancevervoer.

(…)

Artikel 1.2 Werkingssfeer

1. Deze cao is als cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing op werkgevers en werknemers zoals omschreven in artikel 1.1. sub a en artikel 1.1. sub b.”

Artikel 1, lid 1 van de Wet Ambulancevervoer zoals die in 2011 gold, althans waarnaar in artikel 1 van de cao wordt verwezen (wet van 23 april 1971), geeft de navolgende definities:

“ambulance-auto: een in het bijzonder voor het vervoer van zieken en ongevalsslachtoffers ingericht motorvoertuig;

ambulancevervoer: vervoer van zieken en ongevalsslachtoffers en hun begeleiders met ambulance-auto;”

De wet maakt geen onderscheid tussen ambulances voor nooddiensten en zorgambulances.

6.12.1.

De cao Ambulancezorg 2011 maakt onderscheid tussen – kortweg - enerzijds vergunninghouders die als RAV optreden en anderzijds rechtspersonen die in opdracht van een RAV ambulancezorg verrichten. [appellant], die in beginsel de grondslag van zijn vordering met feiten dient te onderbouwen, heeft niet gesteld dat VZA als vergunninghouder een RAV exploiteert. Het hof neemt daarom aan dat [appellant] aan zijn vordering ten grondslag legt dat VZA een werkgever in de zin van de cao Ambulancezorg is, omdat zij op grond van een daartoe met een RAV gesloten overeenkomst ambulancezorg verricht. Deze onderbouwing volgt impliciet uit het beroep op (reflexwerking van) het vonnis van 23 december 2015, waarin dit is aangenomen.

6.12.2

Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft VZA opgemerkt dat zij deels vervoer uitvoert in opdracht van een RAV. In het vonnis van 23 december 2015 heeft de kantonrechter in r.o. 3.16 op een door VZA gevoerd verweer, dat onder meer inhield dat zij geen overeenkomst heeft met een RAV, een uitleg gegeven aan het begrip “overeenkomst” in artikel 1, lid 1 onder a van de cao Ambulancezorg 2013. In de onderhavige procedure heeft VZA niet (opnieuw) aangevoerd dat zij in 2011 geen overeenkomst met een RAV heeft gehad. Evenmin heeft zij aangevoerd dat de uitleg van de kantonrechter van het begrip “overeenkomst” in het vonnis van 23 december 2015 onjuist is. Nu de juistheid van die uitleg geen onderwerp van geschil is, neemt ook het hof aan dat VZA vervoer heeft uitgevoerd op grond van een overeenkomst met een RAV. Daarbij geldt ook voor de cao Ambulancezorg 2011 dat deze voor wat betreft de werkingssfeer geen voorwaarden stelt met betrekking tot de omvang van de werkzaamheden die als ambulancezorg worden verricht.

6.13.1.

Dat VZA vervoer verzorgt in opdracht van een RAV wordt door haar dus niet ontkend. Bij conclusie van antwoord voert VZA aan dat dit in principe allemaal werk op zorgambulance niveau betreft. Het hof begrijpt dit verweer aldus dat VZA hiermee beoogt te betwisten dat zij ambulancezorg verricht als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder a van de cao Ambulancezorg 2011. In de cao is het begrip “ambulancezorg” gedefinieerd als hiervoor aangehaald: het verlenen van zorg die erop gericht is een zieke of gewonde ter zake van zijn aandoening of letsel hulp te verlenen en per ambulance te vervoeren.

6.13.2.

Op grond van hetgeen VZA heeft aangevoerd staat vast dat zij in 2011 in elk geval voor een deel van haar werk gebruik heeft gemaakt van voertuigen die ingericht waren voor het vervoer van zieken en ongevalsslachtoffers. Wellicht waren dit geen volledig uitgeruste ambulances zoals die door de nooddiensten worden gebruikt, maar dat neemt niet weg dat zij waren ingericht voor het vervoer van zieken en ongevalsslachtoffers. In elk geval een deel van de door VZA uitgevoerde werkzaamheden heeft ook bestaan uit het vervoer van zieken en ongevalsslachtoffers met deze voertuigen. De cao Ambulancezorg 2011 maakt geen onderscheid tussen wat het hof gemakshalve maar aanduidt als “112-ambulances” en “zorgambulances”,

6.13.3.

Voor de vraag of de cao Ambulancezorg 2011 van toepassing is, is verder niet van belang welke werkzaamheden [appellant] zelf feitelijk heeft verricht. Volgens de werkingssfeerbepaling is de cao immers van toepassing op werknemers in de zin van artikel 1.1 sub b van de cao die op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van een werkgever als bedoeld in artikel 1.1 onder a van de cao. Wanneer VZA, zoals in dit geval, kwalificeert als een dergelijke werkgever en [appellant] een arbeidsovereenkomst met haar heeft, is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de cao. De werkingssfeerbepaling stelt geen aparte eisen aan de aard of omvang van de werkzaamheden die de werknemer in dienst van de werkgever uitvoert, net zo min als dat zij kwantitatieve eisen stelt met betrekking tot de omvang van door de werkgever uitgevoerde werkzaamheden die zich als ambulancezorg laten kwalificeren.

6.14.

Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat voor wat betreft de relevante perioden in 2011 de cao Ambulancezorg 2011 op de arbeidsovereenkomst van toepassing is geweest. Deze cao hanteert de per 1 januari 2011 (feitelijk 31 december 2010) geldende CAR UWO functieloonschalen (Bijlage III). In de cao worden drie functies onderscheiden. Een verdere functiedifferentiatie is in de cao niet te vinden. In de cao Ambulancezorg 2011 wordt ook niet verwezen naar een “Kwaliteitskader Zorgambulance”. Volgens de memorie van antwoord dateert een eerste versie daarvan ook pas uit december 2012, zodat die niet van toepassing of van invloed kan zijn geweest op de cao Ambulancezorg 2011. Voor zover VZA daar naar verwijst gaat het hof daar voor wat betreft deze periode aan voorbij.

De cao verwijst slechts naar de Nota verantwoorde ambulancezorg. In die nota, zoals die gold in 2011, is geen verdere functiedifferentiatie opgenomen dan in de cao zelf. In paragraaf 6.1.1 van de Nota worden slechts de kernfuncties omschreven zoals die in artikel 5 van de cao zijn vermeld. In paragraaf 6.1.2 (over functiedifferentiatie) staat slechts dat deze moet worden afgestemd met de ketenpartners. Nu de cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing is en [appellant] als verpleegkundige werkzaam was, valt zijn functie onder de kernfunctie ambulanceverpleegkundige, waarvoor de cao beloning volgens schaal 9 voorschrijft.

6.15.

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven I en II slagen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg in het tussenvonnis van 17 juli 2019 immers voor de vraag of aanspraak bestond op beloning volgens schaal 9 van de cao van belang geacht welke werkzaamheden [appellant] in dienst van VZA feitelijk verricht heeft. Dit onderdeel van het tussenvonnis kan niet in stand blijven. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de aard en de omvang van de werkzaamheden van een werknemer in de zin van artikel 1, lid 1 onder b cao die in dienst is van een werkgever in de zin van artikel 1, lid 1 onder a van de cao niet van belang voor de vraag of de desbetreffende arbeidsovereenkomst onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao valt. De cao maakt vervolgens geen onderscheid tussen verpleegkundigen op een zorgambulance en verpleegkundigen op een ambulance die voor nooddiensten wordt ingezet. Ook in de Nota waar naar wordt verwezen is niet bepaald dat een verpleegkundige op een zorgambulance in een andere loonschaal valt dan een verpleegkundige op een ambulance die wordt ingezet voor nooddiensten. Afwijken van de cao is volgens artikel 1.4 niet toegestaan, tenzij anders bepaald in de cao. In hoofdstuk 5 is geen bepaling opgenomen die afwijking van de functie-indeling en toepasselijke loonschalen toestaat. Hetgeen de kantonrechter beslissend heeft geacht vindt geen grond in de werkingssfeerbepaling en hoofdstuk 5 van de algemeen verbindend verklaarde cao Ambulancezorg 2011.

6.16.

Dit betekent dat [appellant] voor wat 2011 betreft aanspraak kan maken op het verschil tussen het hem betaalde loon en het loon dat hem volgens schaal 9 had moeten worden betaald, een en ander voor zover de vorderingen niet zijn verjaard. Dat dat bij toepassing van de cao loontrede 11 van schaal 9 had moeten zijn, wordt door VZA op zich niet betwist. Zij betwist dat loonschaal 9 van toepassing zou zijn door te wijzen op wervingsadvertenties voor zorgambulance verpleegkundigen. Het hof gaat daar echter aan voorbij, omdat de cao een beloning op voet van schaal 9 voorschrijft en de advertenties waar VZA naar verwijst dateren uit 2017 en 2018, derhalve uit een periode die voor de beoordeling van aanspraken in 2011 niet relevant is. In dat verband merkt het hof terzijde op dat de voor de cao relevante Nota verantwoorde ambulancezorg sedert 2011 ook inhoudelijk is gewijzigd.

6.17.1.

Medex heeft bij conclusie van antwoord (randnr. 24) nog gewezen op een verschil in bedrijfseconomische omstandigheden tussen buitenland vervoer en gepland vervoer in opdracht van een RAV. De tarieven voor buitenlandvervoer liggen lager dan voor opdrachten voor een RAV. Tarieven voor vervoer in opdracht van een RAV zijn vast en gebaseerd op (personeels)kosten niveau Zorgambulance. Wanneer de personeelskosten op het niveau Ambulancezorg komen te staan, leidt dat tot een bedrijfseconomisch debacle voor de werkgever, aldus VZA.

6.17.2.

Het hof merkt op dat dit inherent is aan het systeem van algemeen verbindend verklaring van een cao met een werkingssfeer als omschreven in de cao Ambulancezorg. In het overleg hierover is het aan de werkgeversvertegenwoordigers om te onderhandelen over een voorziening hiervoor. Voor zover VZA met dit verweer beoogt te betogen dat toepasselijkheid van de cao Ambulancezorg in 2011 voor haar leidt tot een situatie die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, verwerpt het hof dat verweer, omdat een dergelijk standpunt niet is onderbouwd met (financiële) bescheiden waaruit een en ander zou blijken.

6.18.1.

In productie 20 bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn loonvordering voor wat betreft december 2011 becijferd op € 803,58. VZA heeft de juistheid van de berekening bij memorie van antwoord betwist door te wijzen op de omstandigheid dat de cao uitgaat van een 36-urige werkweek bij een voltijd dienstverband en [appellant] zijn vordering berekent op basis van een 40-urige werkweek.

6.18.2.

Het hof overweegt nu als volgt. De discussie over de vraag of een loon moet worden berekend over 36 of over 40 uur is niet relevant. Dat [appellant] een voltijddienstverband had, wordt niet betwist. [appellant] maakt op grond van de cao blijkens zijn specificatie in productie 20 bij memorie van grieven aanspraak op een maandloon bij een voltijddienstverband van € 3.418,=, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag (€ 273,44) tot € 3.691,44. Dit is in elk geval niet meer dan het loonbedrag dat in de loontabel bij de cao Ambulancezorg 2011 als bijlage III is opgenomen voor een voltijd dienstverband bij een loonschaal 9, trede 11. Blijkens de als onderdeel van productie 6 bij conclusie van antwoord overgelegde salarisspecificatie over de maand december 2011 heeft [appellant] over de maand december een (basis)loon genoten van € 3.311,48. Het hof neemt, nu niet anders is gesteld of gebleken, aan dat de hierover verschuldigde vakantietoeslag is uitgekeerd in mei 2012. Over de maand december heeft [appellant] dus een brutoloon inclusief vakantiegeld ontvangen van € 3.576,40, terwijl hij volgens de cao aanspraak kon maken op een bedrag van € 3.691,44 inclusief vakantietoeslag. Dit betekent dat [appellant] per saldo over de maand december 2011 een bedrag van € 115,04 bruto te weinig heeft ontvangen. De loonvordering over de maand december 2011 zal tot dat bedrag worden toegewezen.

6.19.1.

De onder II. gevorderde post ziet op de eindejaarsuitkering over 2011. Bij inleidende dagvaarding en memorie van grieven heeft [appellant] gesteld dat een eindejaarsuitkering plaats moet vinden in december. Dit is juist, want wordt zo bepaald in artikel 4.6, lid 1 van de cao Ambulancezorg 2011. De eindejaarsuitkering is dus pas opeisbaar geworden bij de loonronde in december 2011. Uit hetgeen in het tussenvonnis van 17 juli 2019 is geoordeeld ten aanzien van de stuiting van de verjaring volgt dat deze vordering niet is verjaard. Bij conclusie van antwoord heeft VZA aangevoerd dat zij geen eindejaarsuitkeringen kent. Daaruit volgt in elk geval dat zij geen eindejaarsuitkering over 2011 heeft betaald. In dat geval bestaat volgens de cao nog een aanspraak op 7,33% van het jaarloon over de eerste 11 maanden van 2011 en op 7,88% over het jaarloon over december 2011. [appellant] becijfert zijn vordering bij memorie van grieven op € 3.062,15 bruto.

De juistheid van deze berekening is door VZA betwist door te wijzen op de omstandigheid dat de cao Ambulancezorg 2011 uitgaat van een 36-urige werkweek bij een voltijd dienstverband en [appellant] zijn vordering berekent op basis van een dienstverband van 40 uur per week.

6.19.2.

Het hof stelt vast dat [appellant] in productie 20 bij memorie van grieven zijn vordering berekent op basis van een cao-loon van € 3.418,= per maand, het loon dat ook VZA aanhoudt als grondslag voor de berekening van de eindejaarsuitkering. Volgens artikel 4.6 van de cao bedraagt de uitkering 7,33% van het jaarsalaris. Het jaarsalaris is volgens artikel 4.1 van de cao 12 x het maandsalaris exclusief vergoedingen en toeslagen. Voor 2011 bedraagt het jaarsalaris dus € 41.016,= en de aanspraak op eindejaarsuitkering dus € 3.006,47 (7,33% van het jaarsalaris). In het onder 6.17.2. toegewezen loonbedrag is geen rekening gehouden met de eindejaarsuitkering over december 2011, zodat de correctie die VZA daarvoor bij memorie van antwoord toepast niet aan de orde is. De gevorderde eindejaarsuitkering over 2011 zal tot een bedrag van € 3.006,47 worden toegewezen.

6.20.1.

Onder V. heeft [appellant] de betaling gevorderd van een onregelmatigheidstoeslag (ORT) over november en december 2011, door hem berekend op € 504,93 bruto, een en ander als berekend in nummer 59 van de memorie van grieven. De berekening berust op het uitgangspunt dat de vordering voor wat betreft deze toeslag is verjaard tot en met oktober 2011, zoals overwogen door de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 17 juli 2019.

6.20.2.

VZA heeft tot verweer aangevoerd dat geen aanspraak bestaat op een ORT, omdat die slechts verschuldigd is over feitelijk onregelmatige uren waarop een werknemer in parate diensten of aanwezigheidsdiensten ter beschikking van de werkgever staat. VZA kent, zo stelt zij, geen parate diensten of aanwezigheidsdiensten, omdat zij alleen gepland vervoer doet. Bij conclusie van antwoord heeft VZA nog aangevoerd dat een deel van de tijd die is gemoeid om bij een patiënt te komen niet vol wordt gerekend, omdat reizen een deel van de charme van het werk is. Ten slotte merkt VZA op dat met [appellant] een all-in nettoloon was overeengekomen waarin alle vergoedingen en toeslagen waren inbegrepen.

6.20.3.

Het hof stelt vast dat de cao Ambulancezorg 2011 niet definieert wat moet worden verstaan onder “parate diensten”. Het hof is van oordeel dat bij de uitleg van artikel 4.9 van de cao moet worden uitgegaan van hetgeen in het gewoon spraakgebruik hieronder wordt verstaan. Wanneer sprake is van de tijd gedurende welke een werknemer paraat is, betekent dat naar het oordeel van het hof dat de tijd bedoeld wordt gedurende welke een werknemer daadwerkelijk in dienst is om ingezet te kunnen worden en ook feitelijk ingezet wordt. Aldus begrepen betekent dat dat de uren gedurende welke [appellant] daadwerkelijk is ingezet begrepen moeten worden als “parate dienst” in de zin van de cao. In dat geval bestaat dus wel aanspraak op een ORT, voor zover bepaald in artikel 4.9 van de cao. Dat deze niet betaald hoeft te worden vanwege een immaterieel voordeel bij het maken van reizen blijkt niet uit de cao. Dat met [appellant] een all-in nettoloon is overeengekomen moge wellicht zo zijn, maar daarmee is op zich niet, althans niet voldoende onderbouwd, dat de op grond van de cao verschuldigde ORT geheel of ten dele is betaald.

6.20.4.

[appellant] heeft zijn vordering berekend aan de hand van een urenoverzicht (productie 11 bij inleidende dagvaarding) en een urenverantwoording per maand over 2011 (productie 10 bij brief van [appellant] van 13 augustus 2018). VZA heeft de inhoud van deze producties in eerste aanleg (bij akte van 15 januari 2019) en in hoger beroep niet, althans niet voldoende concreet weersproken. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de berekening van [appellant], nu deze op de genoemde producties berust. Aan ORT zal over 2011 een bedrag worden toegewezen van € 504,93 bruto.

6.21.1.

[appellant] vordert over december 2011 een overwerkvergoeding en -toeslag van € 594,48 bruto. De vordering is gebaseerd op artikel 6.1 en 6.3 van de cao Ambulancezorg 2011. VZA heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [appellant] in het geheel geen overuren heeft gemaakt. Voorts heeft zij als verweer aangevoerd dat de vergoeding voor overwerk is inbegrepen in het all-in salaris van [appellant]. Eventueel extra gemaakte uren zijn volgens VZA direct gecompenseerd. Ten slotte merkt VZA ook ten aanzien van de overwerkvergoeding op dat een deel van de uren niet werd gerekend vanwege de charme van het reizen.

6.21.2.

Het hof overweegt nu als volgt. De overwerkvergoeding is gebaseerd op het bepaalde in de artikelen artikel 4.10 en 6.1, lid 1 van de cao Ambulancezorg. Deze luiden, voor zover relevant, als volgt:

Artikel 4.10 Overwerktoeslag

  1. 1.Overwerk zijn de uren waarop de werknemer arbeid heeft verricht buiten het basisdienstrooster/dienstrooster, voorzover daarmee de voltijd arbeidsduur als bedoeld in artikel 6.1 en/of artikel 6.3 wordt overschreden.

  2. (…)

  3. (…)

  4. (…)

5. De overwerktoeslag wordt in geld uitgekeerd.

6. Een overuur wordt in tijd uitgekeerd in de vorm van een compensatieuur. Het verlof wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip en op het tijdstip dat de werknemer wenst, tenzij de belangen van werkgever zich hiertegen verzetten. In dat laatste geval wordt het verlof onder opgaaf van redenen geweigerd en bestaat de vergoeding uitsluitend uit een vergoeding in geld, welke wordt berekend overeenkomstig de percentages in het derde lid vermeerderd met 100%.

(…)

Artikel 6.1 Voltijd

1. De arbeidsduur voor een werknemer met een voltijd dienstverband bedraagt, berekend over de duur van het basisdienstrooster dat geen aanwezigheidsdiensten bevat, gemiddeld 36 uur per week.”

6.21.3.

VZA heeft onder meer tot verweer aangevoerd dat geen overuren zijn gemaakt en, voor zover deze al zouden zijn gemaakt, al zijn gecompenseerd. Het hof merkt op dat de cao de arbeidsduur van een voltijd dienstverband omschrijft als gemiddeld [cursief van het hof] 36 uur per week. Overwerk komt pas voor vergoeding in aanmerking wanneer daarmee de voltijd arbeidsduur wordt overschreden. Dat betekent dat pas van verschuldigdheid van een vergoeding voor overwerk sprake kan zijn wanneer [appellant] in november en december 2011 meer heeft gewerkt dan gemiddeld 36 uur per week. Overwerkaanspraken van vóór die tijd zijn verjaard.

6.21.4.

De periode november – december 2011 beslaat 8,8 weken, gedurende welke een voltijd dienstverband 316,8 uur kent. Volgens eigen opgaaf van [appellant] (productie 10 bij brief van 13 augustus 2018), heeft hij in november en december 2011 298 uur gewerkt, gemiddeld (afgerond) 34 uur per week. Omdat het aantal door [appellant] gewerkte uren het gemiddelde van 36 uur per week niet overschrijdt, is niet gebleken van het bestaan van een aanspraak op een overwerkvergoeding over deze periode. Het onder VI. gevorderde is daarom niet toewijsbaar.

6.22.

Over de toewijsbaar geoordeelde vorderingen betreffende de periode 2011 vordert [appellant] ook de wettelijke rente en de verhoging op voet van het bepaalde in artikel 7:625 BW. Het hof komt hier aan het eind van de beoordeling op terug, nu [appellant] ook voor de periode 2014 deze nevenvorderingen heeft ingesteld.

De periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014

6.23.

Voor deze periode geldt dat het vonnis van de kantonrechter van 23 december 2015 tussen partijen gezag van gewijsde heeft. Daarin is vastgesteld dat over de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014 de cao Ambulancezorg van toepassing is. Dat kan dan geen andere versie zijn dan de versie die algemeen verbindend is verklaard voor deze periode (verder “de cao Ambulancezorg 2014”). Voor zover VZA zich nu alsnog beoogt te verweren door de toepasselijkheid van deze cao te betwisten, strandt dat verweer op het gezag van gewijsde van het in 2015 tussen partijen gewezen vonnis.

6.24.

De werkingssfeerbepalingen (artikelen 1.1 en 1.2) van de cao Ambulancezorg 2014 zijn gelijkluidend aan die van de cao Ambulancezorg 2011. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke situatie met betrekking tot de bedrijfsvoering door VZA in deze periode in relevante mate heeft afgeweken van de feitelijke situatie in 2011. Hetgeen hiervoor in r.o. 6.13.1 tot en met 6.13.3 is overwogen ten aanzien van de werking van die cao geldt daarom ook voor deze cao. Relevant om te vermelden is wel dat [appellant] met ingang van juni 2013 arbeidsongeschikt is geraakt en dus in 2014 niet kan zijn ingezet voor het verrichten van (ambulance)werk. Nu VZA niets heeft aangevoerd met betrekking tot consequenties die dit voor het gevorderde zou moeten hebben, gaat het hof aan deze omstandigheid voorbij.

6.25.

Ook in de cao Ambulancezorg 2014 worden slechts 3 functies onderscheiden voor werknemers op wier arbeidsovereenkomst de cao van toepassing is. Ook deze cao verwijst naar de Nota verantwoorde ambulancezorg (verder: de Nota). Het hof stelt vast dat deze nota sedert 2011 wijzigingen heeft ondergaan. Was voorheen versie 3.0 van toepassing, vanaf februari 2013 is dat versie 4.0. Daarin wordt in paragraaf 4.4.2 een onderscheid gemaakt tussen hoog-complexe ambulancezorg en laag-complexe ambulancezorg. In beide gevallen gaat echter ook de Nota ervan uit dat sprake is van ‘ambulancezorg’. De Nota onderkent in paragraaf 6.2.5. dat een functiedifferentiatie mogelijk is en vermeldt daarbij ook specifiek de functie van zorgambulancebegeleider, maar in de cao Ambulancezorg 2014 wordt die functie niet als zodanig genoemd en dus ook niet apart gewaardeerd. Dat de Nota sedert 2011 is gewijzigd, geeft het hof geen aanleiding om te oordelen dat VZA op grond van de toepasselijke cao [appellant], in afwijking van het bepaalde in paragraaf 5.1 kon indelen in loonschaal 7 of 8. Ook in 2014 kon [appellant] dus aanspraak maken op betaling volgens loonschaal 9, behorend bij de cao Ambulancezorg 2014.

6.26.1.

Over de periode 2014 vordert [appellant] onder III. achterstallig loon inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, door hem berekend op € 12.198,12 bruto als gespecificeerd in productie 20 bij memorie van grieven. Noch in de dragende overwegingen, noch in het dictum van het vonnis van 23 december 2015 zijn overwegingen of beslissingen opgenomen met betrekking tot de concrete omvang van het over 2014 verschuldigde loon. Slechts is beslist dat over de periode van 3 februari 2014 (week 6) tot en met 31 december 2014 de cao Ambulancezorg 2014 op de overeenkomst van toepassing is. Dat betekent dat [appellant] aanspraak kon maken op loon overeenkomstig die cao. Uit het voorgaande volgt dat de cao Ambulancezorg 2014 geen andere aanspraak geeft dan de cao Ambulancezorg 2011.

6.26.2.

Blijkens de door VZA als productie 7 bij conclusie van antwoord overgelegde fiscale jaaropgaaf over 2014 bedroeg het aan [appellant] betaalde brutoloon in totaal € 38.071,=. Tot 3 februari 2014 waren zes weken verstreken, zodat de cao Ambulancezorg 2014 van toepassing is geweest over 46 weken. Naar rato rekenend, bedraagt het over 2014 betaalde loon in de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014 dan 46/52e deel van € 38.071,= ofwel € 33.678,19.

6.26.3.

Op grond van de cao Ambulancezorg 2014 bestond bij toepassing van schaal 9, trede 11 een loonaanspraak van € 3.522,= bruto per maand over de periode tot en met juni 2014 en € 3.557,= bruto per maand over de tweede helft van 2014. Overigens stelt het hof vast dat tussen partijen niet in geding is dat [appellant] arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een dienstongeval. In dat geval bestaat op grond van artikel 9.2, lid 4 van de cao Ambulancezorg 2014 aanspraak op doorbetaling van 100% van het overeengekomen loon. Voor de relevante periode levert dit een bruto jaarsalaris als bedoeld in artikel 4.1 onder b. van de cao Ambulancezorg 2014 op van € 38.952,=, op grond van artikel 4.5, lid 1 van de cao Ambulancezorg 2014 te verhogen met 8% wegens vakantietoeslag (€ 3.116,16 bruto) en op grond van artikel 4.6, lid 1 van deze cao met 8,33% wegens de eindejaarsuitkering (€ 3.244,70). Per saldo bestaat dus over de periode van week 7 tot en met week 52 van 2014 een loonaanspraak van € 45.312,86 bruto. Verminderd met het deel van het betaalde jaarloon dat op deze periode betrekking heeft, € 33.678,19, stelt het hof de onbetaald gebleven loonaanspraak over de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014 vast op € 11.634,67 bruto, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Tot dat bedrag is het onder III. gevorderde toewijsbaar.

6.26.4.

Het hof heeft opgemerkt dat VZA bij memorie van antwoord verwijst naar een beschikking van een kantonrechter van 8 januari 2020, waarin deze zou hebben overwogen dat uitgegaan moet worden van betaling in salarisschaal 7, trede 11. Het hof heeft een dergelijke beschikking echter niet bij de stukken aangetroffen. Bij haar weergave van de feiten vermeldt VZA ook niet dat tussen partijen een verzoekschriftprocedure aanhangig was of was geweest waarin de omvang van het verschuldigde loon onderwerp van discussie was. Voor zover VZA zich hier al op wil beroepen, had het op haar weg gelegen deze beschikking bij haar memorie van antwoord op 2 maart 2021 in het geding te brengen. Het hof merkt op dat VZA bij memorie van antwoord ook geen beroep doet op een gezag van gewijsde van deze beschikking, zo die al kracht van gewijsde zou hebben gekregen.

6.27.

Onder IV. vordert [appellant] de eenmalige uitkering ad € 239,59 bruto. [appellant] voert daartoe aan dat de cao Ambulancezorg 2014 in artikel 4.2, lid 3 aanspraak geeft op 0,5% van 12 maal het bruto maandloon zoals dat op 1 oktober 2014 verschuldigd was. Het maandloon is volgens de cao het overeengekomen loon exclusief toeslagen. Dat maandloon, behorend bij schaal 9, loontrede 11, was € 3.557,=. In dat geval bedraagt de eenmalige uitkering € 213,42. Het hof zal dat bedrag toewijzen.

6.28.

Gelet op de beslissingen op de primaire vorderingen, voor zover hiervoor gegeven, komt het hof niet toe aan het subsidiair onder VIII tot en met XI gevorderde. Slechts op de gevorderde vergoeding van wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW moet nog worden beslist.

6.29.

De toegewezen posten betreffen alle looncomponenten. Uit de omstandigheid dat zij tot op heden niet zijn betaald volgt genoegzaam dat is voldaan aan de voorwaarden om op voet van artikel 7:625 BW te worden verhoogd en komt de onder VII gevorderde verhoging in beginsel voor toewijzing in aanmerking. VZA heeft bij memorie van antwoord verzocht om in dat geval de verhoging te matigen. Het hof stelt vast dat de vorderingen zijn ontstaan doordat, in weerwil van gemaakte partijafspraken, door een algemeen verbindendverklaring, cao-voorwaarden van toepassing zijn geworden. In die omstandigheid vindt het hof aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil.

6.30.

Tegen de toewijzing van de gevorderde wettelijke rente is geen ander verweer gevoerd dan dat de gevorderde hoofdsommen niet toewijsbaar zijn en/of deze post gematigd zou moeten worden. Nu de vorderingen van [appellant] in hoger beroep grotendeels toewijsbaar zijn, staat vast dat zij niet op de volgens de arbeidsovereenkomst bepaalde tijdstippen zijn voldaan en dat VZA in verzuim is geraakt. In dat geval is de wettelijke rente verschuldigd. Gronden om die te matigen zijn het hof niet gebleken, zodat de rente zal worden toegewezen als gevorderd.

6.31.

Met betrekking tot de proceskosten overweegt het hof als volgt. In eerste aanleg bedroeg de vordering van [appellant] inclusief de wettelijke verhoging een belang van ruim € 75.000,=. Het hiertegen gevoerde verjaringsverweer is in eerste aanleg gehonoreerd en in hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen beperkt tot een belang van om en nabij € 25.500,= inclusief de gevorderde wettelijke verhoging. Het hof is in dat geval van oordeel dat partijen in eerste aanleg als over en weer deels in het (on)gelijk gesteld moeten worden beschouwd en zal op die grond de proceskosten in eerste aanleg compenseren. In hoger beroep heeft VZA als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij te gelden. Op die grond zal het hof haar veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.

7 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het tussenvonnis van 17 juli 2019, doch enkel voor zover daarin in r.o. 3.23 is overwogen dat het van belang is welke werkzaamheden [appellant] in dienst van VZA feitelijk heeft verricht;

bekrachtigt het tussenvonnis van 17 juli 2019 voor het overige;

vernietigt het vonnis van 8 januari 2020, voor zover in hoger beroep bestreden, en, opnieuw rechtdoende:

veroordeelt VZA om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen:

  1. het achterstallige loon over december 2011 (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) op basis van functieschaal 9, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 115,04 bruto;

  2. de resterende vordering eindejaarsuitkering over 2011 op basis van functieschaal 9, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 3.062,15 bruto;

  3. het achterstallige loon over 2014 (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) op basis van functieschaal 9, periodiek 11, zijnde een bedrag ad € 11.634,67 bruto;

  4. e eenmalige uitkering over 2014 van € 213,42 bruto;

  5. de onregelmatigheidstoeslag over november en december 2011 ad € 504,93 bruto;

  6. de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaar worden van de vorderingen genoemd achter a. tot en met e.;

compenseert de proceskosten in eerste aanleg aldus dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen;

veroordeelt VZA in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 100,89 aan dagvaardingskosten, op € 1.727,= wegens griffierecht en op € 1.442,= wegens salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak moeten zijn betaald, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Cremers, L.S. Frakes en B. Kloppert en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2022.

griffier rolraadsheer