Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2441, 200.338.887_01 en 200.338.894_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2441, 200.338.887_01 en 200.338.894_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 juli 2024
- Datum publicatie
- 16 september 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2024:2441
- Zaaknummer
- 200.338.887_01 en 200.338.894_01
Inhoudsindicatie
Schadevordering werkgever. Opzet van werknemer bij verdwijning van laptops.
Arbeidsrecht WWZ.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 juli 2024
Zaaknummers : 200.338.887/01 en 200.338.894/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10658343 / AZ VERZ 23-44
in de zaak in hoger beroep:
[de werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [de werknemer] ,
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer te Roosendaal,
tegen
[B.V. ] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [de werkgever] ,
advocaat: mr. D.B. Muller te Breda;
en in de zaak in hoger beroep:
[B.V. ] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [de werkgever] ,
advocaat: mr. D.B. Muller te Breda;
tegen:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna aan te duiden als [de werknemer] ,
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer te Roosendaal,
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 13 december 2023.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de beroepschriften met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 12 maart 2024 (in de zaak met zaaknummer 200.338.887/01) en op 13 maart 2024 (in de zaak met zaaknummer 200.338.894/01);
- -
-
De verweerschriften in beide zaken, ingekomen ter griffie op 24 mei 2024 in de zaak met zaaknummer 200.338.894/01 en op 27 mei 2024 in de zaak met zaaknummer 200.338.887/01;
- -
-
Een brief van mr. Muller van 15 maart 2024, waarin verzocht wordt het petitum in de zaak met zaaknummer 200.338.894/01 verbeterd te lezen als in die grief bedoeld, die ter zitting bij de stukken is gevoegd;.
- de op 27 juni 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide zaken zijn gevoegd zijn behandeld en waarbij zijn gehoord:
- [de werknemer] , bijgestaan door mr. De Brouwer en
- [de werkgever] , vertegenwoordigd door dhr. [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ) en dhr. [betrokkene ] , bijgestaan staan door mr. Muller.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.
3 De beoordeling
Inleiding, feitenvaststelling en vorderingen in beide zaken
In deze zaken gaat het om het volgende. [de werknemer] is in loondienst werkzaam geweest bij [de werkgever] . [de werkgever] heeft [de werknemer] op 13 juni 2023 op staande voet ontslagen. Partijen hebben in eerste aanleg over en weer verzoeken ingediend met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zo verzocht [de werknemer] het ontslag op staande voet te vernietigen en verzocht [de werkgever] om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in 7:677 lid 3 sub a BW, een voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor het geval de opzegging zou worden vernietigd en een schadevergoeding in verband met door toedoen van [de werknemer] verdwenen goederen.
Na de mondelinge behandeling in eerste aanleg hebben partijen overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en enige daarmee samenhangende verzoeken.
Partijen strijden in hoger beroep enkel over het door [de werkgever] in eerste aanleg gedane verzoek om [de werknemer] te veroordelen tot betaling van € 82.820,54 aan [de werkgever] . [de werknemer] heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd. De kantonrechter heeft [de werknemer] veroordeeld tot betaling van € 55.932.75 en hem veroordeeld in de proceskosten van [de werkgever] .
[de werknemer] verzoekt in de zaak met nr. 200.338.887/01 vernietiging van deze beslissing van de kantonrechter met afwijzing van het verzoek van [de werkgever] , terwijl [de werkgever] in de zaak met nr. 200.338.894/01 verzoekt om [de werknemer] te veroordelen tot betaling van € 82.344,14. Het hof zal het verzoek van [de werkgever] toewijzen en de verzoeken in het hoger beroep van [de werknemer] afwijzen. Het hof motiveert hierna die beslissing.
In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende door de kantonrechter vastgestelde feiten, waartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht. Aangevuld met enige in hoger beroep gebleken feiten gaat het om het volgende.
[de werknemer] is op 1 augustus 2021 in dienst getreden van [de werkgever] . Hij bekleedde laatstelijk de
functie van ICT & Telecom Supportmedewerker op de ICT-afdeling.
Eind 2022 is het hoofdkantoor van [de werkgever] verhuisd. In verband met die verhuizing
was de ICT-afdeling bezig met het vervangen van vaste computers voor laptops.
Op 14 april 2023 heeft [de werkgever] opdracht gegeven aan onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] om
een onderzoek te doen naar de vermissing van laptops en of [de werknemer] daarbij betrokken was.
[onderzoeksbureau] heeft (digitaal) onderzoek gedaan in de zakelijke e-mailpostbus, het zakelijke
gebruikersprofiel en de zakelijke Onedrive-opslag van [de werknemer] , Daarnaast heeft zij [de werknemer] en een
aantal andere medewerkers van [de werkgever] geïnterviewd.
Op 7 juni 2023 heeft [onderzoeksbureau] het rapport van haar onderzoek (hierna: het rapport) opgeleverd aan [de werkgever] . Zij heeft in dat rapport op basis van onderzoek in de e-mailbox van [de werknemer] acht bestellingen van laptops met toebehoren en twee bestellingen van Iphone opladers door [de werknemer] in de periode van september 2022 tot en met april 2023 weergegeven. Na ontvangst bij [de werkgever] dienden de laptops te worden geregistreerd. Het rapport maakt onder andere melding van de volgende door [de werknemer] geplaatste bestellingen en het aantal laptops (met toebehoren) dat vervolgens daadwerkelijk werd geregistreerd:
Op 14 september 2022 zijn 12 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 8 geregistreerd;
Op 14 oktober 2022 zijn 6 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 0 geregistreerd;
Op 7 november 2022 zijn 15 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 6 geregistreerd;
Op 15 december 2022 zijn 7 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 0 geregistreerd;
Op 7 februari 2023 zijn 20 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 0 geregistreerd;
Op 1 maart 2023 zijn 6 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 5 geregistreerd;
Op 27 maart 2023 zijn 15 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 0 geregistreerd;
Op 11 april 2023 zijn 20 laptops door [de werknemer] besteld, waarvan 5 geregistreerd.
Aldus zijn, volgens het rapport, 77 door [de werknemer] bestelde laptops niet geregistreerd.
In het rapport in hoofdstuk 2: “Samenvatting en conclusie”, onder “ 2.1 Vaststellen wie
verantwoordelijk is voor het wegenemen van de laptops.”, staat:
De heer [de werknemer] heeft vanaf september 2022 acht bestellingen van in totaal honderdeneen laptops geplaatst bij [de leverancier] B.V. (hierna genoemd: [de leverancier] ). Van deze acht bestellingen van de heer [de werknemer] zijn zevenenzeventig laptops niet bij [de werkgever] aangekomen respectievelijk geregistreerd. Meerdere bestellingen zijn in het geheel niet aangekomen of slechts gedeeltelijk. Van de acht bestellingen heeft de heer [de werknemer] slechts twee keer de 'Procedure bestellingen hardware' gevolgd. De overige zes bestellingen van de heer [de werknemer] zijn niet volgens de procedure verricht. Zo was er geen functionele noodzaak voor de betreffende bestellingen, heeft de heer [de werknemer] de bestellingen niet ter goedkeuring aan de heer [leidinggevende] voorgelegd, heeft hij de bestellingen niet in het gezamenlijke Excel-bestand verwerkt, heeft hij niet de e-mailcorrespondentie in de gedeelde mailbox geplaatst en was er geen functionele noodzaak om de laptops te bestellen.
De heer [de werknemer] heeft twee bestellingen conform de 'Procedure bestellingen hardware' verricht. Op woensdag 1 maart 2023 heeft de heer [de werknemer] , met medeweten van de heer [leidinggevende] , zes laptops besteld waarvan één laptop niet is ontvangen.
Op dinsdag 11 april 2023 heeft de heer [de werknemer] een bestelling van vijf laptops voorgelegd aan de heer [leidinggevende] . Na accordering door de heer [leidinggevende] heeft de heer [de werknemer] echter twintig laptops besteld. Van deze twintig laptops heeft de heer [de werknemer] vijf laptops als ontvangen geregistreerd. De overige vijftien laptops zijn niet door de heer [de werknemer] als ontvangen geregistreerd.
Voorts werd bekend dat de [de werknemer] op maandag 6 februari 2023 een bestelling van tien laptops gewijzigd heeft in een bestelling van twintig laptops. De twintig laptops zijn niet door de heer [de werknemer] als ontvangen geregistreerd.
Uit de gesprekken met de heer [de werknemer] en de medewerkers van de afdeling ICT-support werden meerdere discrepanties bekend. De heer [de werknemer] zou, naar zijn eigen zeggen, meerdere collega’s hebben geïnformeerd dat laptops werden vermist. Deze collega's deelden echter mee dat zij niet door de heer [de werknemer] waren geïnformeerd over de vermissing van laptops.”
En onder “2.2 Conclusie”:
“Uit het onderzoek werden meerdere bevindingen bekend die erop duiden dat de heer [de werknemer]
verantwoordelijk is voor, respectievelijk betrokken is bij het verdwijnen van laptops, dockingstations, laptoptassen en iPhone-kabels.
De heer [de werknemer] heeft zonder functionele noodzaak laptops (inclusief dockingstations en tassen) besteld. De heer [de werknemer] heeft zowel de bestellingen van de laptops als ook de vermissingen van de laptops niet besproken met zijn directe collega's. Ook heeft de heer [de werknemer] zich meerdere keren niet gehouden aan de 'Procedure bestellingen hardware' terwijl deze procedure wel bij hem bekend is. Zo heeft de heer [de werknemer] bestellingen niet ter goedkeuring voorgelegd aan de heer [leidinggevende] en heeft zij zich niet gehouden aan de administratieve voorwaarden van een bestelling.
Van de acht bestellingen van de heer [de werknemer] zijn zevenenzeventig laptops (inclusief dockingstations en tassen) niet als ontvangen geregistreerd. Slechts twee van de acht bestellingen zijn door de heer [de werknemer] , conform de 'Procedure bestellingen hardware', aan de heer [leidinggevende] voorgelegd. Dit betreft de bestelling van zes laptops waarvan één laptop als niet ontvangen is geregistreerd en een bestelling van twintig laptops waarvan vijftien laptops niet als ontvangen zijn geregistreerd. Opgemerkt dient te worden dat de heer [de werknemer] bij de bestelling van de twintig laptops slechts toestemming aan de heer [leidinggevende] had gevraagd voor de bestelling van vijf laptops.
Voorts is uit het onderzoek bekend geworden dat de bestellingen van de overige ICT-support medewerkers bij [de leverancier] altijd in goede orde zijn ontvangen.
De heer [de werknemer] heeft ook, zonder functionele noodzaak, overleg en toestemming iPhone-laders besteld die niet binnen [de werkgever] zijn aangetroffen. Het bestellen van iPhone-laders behoort niet tot het takenpakket van de heer [de werknemer] maar is ondergebracht bij een andere collega.
De heer [de werknemer] was, naar zijn eigen zeggen, verantwoordelijk voor de door hem bestelde laptops, maar durfde de vermissingen niet te melden. De twee keer dat de heer [de werknemer] , naar zijn eigen zeggen, wel een collega had geïnformeerd, wordt door deze medewerkers betwist.”
Ten aanzien van de Iphone opladers staat in het rapport onder “3.3.5 Bestelling donderdag 12 januari 2023”, voor zover van belang:
“De heer [de werknemer] heeft op donderdag 12 januari 2023 vijf originele iPhone opladers en op dinsdag 4 april 2023 vijftien originele IPhone opladers besteld. De heer [de werknemer] heeft deze originele opladers zonder overleg, functionele noodzaak en toestemming besteld, terwijl bekend is dat er nooit originele laders worden besteld. Na binnenkomst zijn de laders in de kluis gelegd en vervolgens zijn deze verdwenen. Het bestellen van iPhone-laders behoort niet tot het takenpakket van de heer [de werknemer] maar is ondergebracht bij de heer [senior medewerker ICT-support en telecom] , senior medewerker ICT-support en telecom.”
In de onderhavige procedure verzocht [de werkgever] in eerste aanleg - voor zover in hoger beroep van belang - [de werknemer] te veroordelen om aan [de werkgever] te betalen een bedrag van
€ 82.820,54, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de eerste betaling, primair vanaf 17 juli 2023, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening.
Aan dit verzoek heeft [de werkgever] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [de werknemer] wanprestatie, althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat hij aldus aansprakelijk is voor de verdwijning van 77 laptops met toebehoren en 20 kabels met opladers voor Iphones.
[de werknemer] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [de werknemer] veroordeeld tot betaling van € 55.932,75 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2023 tot de dag van de voldoening met veroordeling van [de werknemer] in de proceskosten.
De kantonrechter heeft daartoe -kort gezegd- het volgende overwogen:
[de werknemer] is aansprakelijk voor de schade van [de werkgever] voor het verdwijnen van laptops, toebehoren en Iphone opladers, omdat die schade een gevolg is van opzettelijk handelen door [de werknemer] . [de werkgever] heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat haar schade € 82.820,54 bedraagt. [de werkgever] had echter vanaf januari 2023 alle aanleiding om verscherpt toezicht uit te oefenen op [de werknemer] . Dat heeft zij nagelaten. De schade die is ontstaan door het handelen van [de werknemer] na januari 2023 is daarom mede het gevolg van een omstandigheid die aan [de werkgever] kan worden toegerekend. De kantonrechter heeft op de voet van artikel 6:101 BW de vergoedingsplicht van [de werknemer] verminderd door de schade die is veroorzaakt na januari 2023 bij helfte te verdelen tussen [de werknemer] en [de werkgever] .
[de werknemer] vordert vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van de vordering van [de werkgever] met veroordeling van [de werkgever] in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
[de werkgever] vordert vernietiging van de bestreden beschikking en -na vermindering van haar vordering in hoger beroep- veroordeling van [de werknemer] tot betaling van € 82.314,44. Zij heeft ter zitting in hoger beroep haar vordering tot betaling van wettelijke rente aangepast in die zin dat wettelijke rente wordt gevorderd vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg.
De beoordeling in de zaak van het hoger beroep van [de werknemer] (zaaknummer 200.338.887/01)
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of [de werknemer] aansprakelijk is voor door [de werkgever] geleden schade als gevolg van de verdwenen goederen als maatstaf artikel 7:661 BW heeft gehanteerd. Tegen die maatstaf is door partijen niet gegriefd of anderszins bezwaar gemaakt. Het hof zal ook van deze maatstaf uitgaan. Dat betekent dat de eventueel toe te wijzen schade(vergoeding) een gevolg moet zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van [de werknemer] . Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat sprake is van opzet. Het hof zal dat hierna toelichten.
De grieven I tot en met VI van [de werknemer] lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat [de werknemer] met die grieven betoogt dat hij niet aansprakelijk is voor schade in verband met verdwenen laptops en toebehoren.
Het hof komt op grond van de volgende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat sprake is van opzet bij [de werknemer] met betrekking tot de verdwijning van 77 laptops met toebehoren:
- -
-
i) [de werknemer] heeft in strijd met de - ook voor hem bekende - gangbare praktijk bestellingen verricht zonder die ter goedkeuring voor te leggen aan zijn leidinggevende.
- -
-
ii) Laptops dienden bij aankomst op de ICT-afdeling geregistreerd te worden. [de werknemer] wist als besteller van de laptops bij uitstek dat een aanzienlijk aantal van de door hem bestelde laptops niet geregistreerd werden;
- -
-
iii) [de werknemer] heeft, terwijl hij regelmatig nieuwe bestellingen plaatste, nooit bij zijn twee vaste contactpersonen bij de leverancier melding gemaakt van de omstandigheid dat laptops niet waren aangekomen bij [de werkgever] , althans niet door hem waren geregistreerd;
- -
-
iv) [de werknemer] heeft nooit bij zijn leidinggevende melding gemaakt van het feit dat door hem bestelde partijen laptops niet werden geregistreerd;
- -
-
v) [de werknemer] geeft geen geloofwaardige verklaring voor de onder i tot en met iv vermelde handelwijze.
Het hof zal de onder i tot en met v vermelde feiten en omstandigheden hierna nader motiveren.
(i) [de werknemer] heeft in strijd met de - ook voor hem bekende - gangbare praktijk bestellingen verricht zonder die ter goedkeuring voor te leggen aan zijn leidinggevende.
[de werknemer] is in het kader van het onderzoek door [senior onderzoeker 1] en [senior onderzoeker 2] , beiden Senior onderzoeker Fraude & Integriteit van [onderzoeksbureau] op 9 mei 2022 gehoord. In het rapport is de verklaring van [de werknemer] als volgt weergegeven:
“(…) Wij mijn leidinggevende is? Dat is [leidinggevende] .
U vraagt naar de bestelprocedure met betrekking tot hardware? Wij hebben verschillende leveranciers. Wij maken onder meer gebruik van [de leverancier] (hof: de leverancier van de laptops). De bestellingen gaan via verschillende wegen.
U vraagt of bestellingen intern dienen te worden goedgekeurd of aangevraagd. Wij hebben een Excelsheet waarin wij bijhouden wie wat besteld, op welke datum en wanneer het wordt ontvangen. Als het prijzig is moeten wij akkoord hebben van leidinggevende. Ja, altijd. Bijvoorbeeld bij het bestellen van beeldschermen en dat soort zaken dienen wij toestemming vooraf te vragen. Ja, aan [leidinggevende] . Een beeldscherm kost ongeveer € 200,- of € 300,- per stuk. Meestal bestel je er een stuk of 15 tegelijk. Deze bestelling leg ik dan voor aan [leidinggevende] . Ik vraag daarna een offerte aan.
De offerte leg ik daarna voor aan mijn leidinggevende. Ja, ik leg de offerte altijd voor aan [leidinggevende] . Dan heb ik het tenminste zwart-wit. (…)
Of ik bestellingen ook niet voorleg aan je leidinggevende? Nee, leg het altijd voor. Alleen voor bepaalde kleinere bestellingen zoals de bestellingen van een aantal muizen niet. Dat hoeft niet.
(…)
U zegt dat ik 11 april 2023 5 Dell laptops Latitude heb besteld. U zegt dat ik deze bestelling, in tegenstelling tot alle andere bestellingen, wel aan mijn leidinggevende heb voorgelegd. Dan hou ik het beperkt. Klopt, ik het ook bij de andere bestellingen moeten doen.”
Ter zitting in hoger beroep heeft [de werknemer] betwist dat hij tegen de onderzoekers van [onderzoeksbureau] zou hebben gezegd dat hij bestellingen van enige omvang, zoals laptops, altijd voor moest leggen aan [leidinggevende] .
Het hof acht die betwisting om de volgende redenen niet geloofwaardig.
[de werknemer] heeft, afgaand op de weergave daarvan in het rapport, op 9 mei 2023 gedetailleerd verklaard. Dat draagt bij aan de geloofwaardigheid van de juiste weergave. Hij heeft pas voor het eerst op de mondelinge behandeling in hoger beroep betwist dat hij destijds verklaard heeft dat hij wist dat hij bestellingen van laptops altijd aan [leidinggevende] moest voorleggen. Het hof wordt gesterkt in de overtuiging dat de verklaring van [de werknemer] van 9 mei 2023 in het rapport juist is weergegeven door de slotpassage bij die verklaring, waarin wordt vermeld dat de verklaring met [de werknemer] is doorgenomen, dat op diens verzoek aanpassingen zijn doorgevoerd en dat hij toen een afschrift van zijn verklaring heeft ontvangen. Een en ander is ook verwoord in de brief van 10 mei 2023 van [directeur HR] , directeur HR van [de werkgever] aan [de werknemer] , die onder meer de volgende passages bevat:
“Gisterochtend, 9 mei jl., heb je een gesprek gehad met twee heren van [onderzoeksbureau] . (…)
In het gesprek heeft [onderzoeksbureau] jou zaken voorgehouden die tot dusverre uit het onderzoek zijn gebleken en jou daar vragen over gesteld. De inhoud van het gesprek en jouw verklaring herhalen we hier niet. We verwijzen naar het verslag dat [onderzoeksbureau] van het gesprek heeft gemaakt. Het opstellen van dit verslag is in samenspraak met jou gebeurd. Op jouw aangeven zijn in het verslag aanpassingen doorgevoerd die hebben geleid tot de definitieve
tekst. Deze tekst is in het bijzijn van de heer [manager HR & Opleidingen] , manager HR & Opleidingen van [de werkgever] , aan jou voorgelezen, waarna jij hebt bevestigd dat het verslag een getrouwe weergave was van het gesprek. De heren van [onderzoeksbureau] hebben het verslag vervolgens getekend; jij weigerde dat. Daarna heb je van [onderzoeksbureau] een kopie van het getekende verslag ontvangen en meegenomen.
[de werknemer] heeft destijds niet geprotesteerd tegen de aldus weergegeven gang van zaken.
Dat het voor [de werknemer] en diens collega’s duidelijk was dat bestellingen van enige omvang moesten worden voorgelegd aan [leidinggevende] , wordt ook bevestigd in de in het rapport weergegeven verklaringen van die directe collega’s en [leidinggevende] .
Collega [collega 1] verklaart: “(…)Voor het bestellen van laptops of telefoons zijn er duidelijke afspraken gemaakt. Je moet toestemming vragen aan [leidinggevende] of je het mag bestellen”.
Collega [senior medewerker ICT-support en telecom] verklaart:
“U vraagt naar de procedure met betrekking tot de bestellingen? Als er iemand een laptop nodig heeft gaat het vanuit de leidinggevende van die medewerker. In overleg met de leverancier ga je onderhandelen. Ik vraag [leidinggevende] (hof: [leidinggevende] ) om akkoord als het om meerdere laptops gaat. Het is ook een beetje commen sense. Nee, er staan geen vaste bedragen tegenover. Het akkoord kan mondeling zijn maar ik wil het wel graag schriftelijk hebben.”
Dit wordt ook bevestigd door leidinggevende [leidinggevende] , die verklaart: “(…) De procedure van een bestelling? De formele hebben jullie gehad. Kleinere zaken mogen worden besteld. Voor laptops en monitoren komt men naar mij toe voor toestemming. Als het gaat om 5 of 10 laptops moet het via een offerte aanvraag worden. Ja, men dient met de offerte naar mij te komen. Dit gaat dan via de email. Ik geef dan al dan niet akkoord. Als de medewerker akkoord heeft mag de medewerker bestellen.”
Een en ander strookt bovendien met het feit dat [de werknemer] voor een aantal bestellingen voorafgaand om toestemming verzocht. Het gaat daarbij om bestellingen van laptops die ook daadwerkelijk ontvangen en geregistreerd werden.
Dat [de werknemer] vooraf geen toestemming vroeg voor juist bestellingen waarvan de laptops vervolgens niet geregistreerd werden is saillant. Gelet op dit alles staat met voldoende zekerheid vast dat [de werknemer] op de hoogte was van de voorwaarde dat voor bestellingen van Laptops de toestemming van diens leidinggevende [leidinggevende] vereist was.
(ii) Laptops dienden bij aankomst op de ICT-afdeling geregistreerd te worden. [de werknemer] wist als besteller van de laptops bij uitstek dat door hem bestelde laptops niet geregistreerd werden door hem;
Op de zitting in hoger beroep heeft het hof de hiervoor onder 3.2.4. weergegeven bestellingen gedetailleerd met [de werknemer] doorgenomen.
[de werknemer] heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat hij zich realiseerde dat een groot aantal van de door hem bestelde laptops niet werden geregistreerd.
(iii) [de werknemer] heeft, terwijl hij regelmatig nieuwe bestellingen plaatste, nooit bij zijn twee vaste contactpersonen bij de leverancier melding gemaakt van de omstandigheid dat laptops niet waren aangekomen bij [de werkgever] , althans niet door hem waren geregistreerd.
Ter zitting in hoger beroep is de in het rapport op p. 11 t/m p.19 weergegeven e-mail correspondentie over bestellingen tussen [de werknemer] enerzijds en zijn contactpersonen bij de leverancier anderzijds besproken. Daaruit blijkt dat [de werknemer] telkens -vaak in vriendschappelijke bewoordingen- bestellingen plaatst zonder ook maar een keer te verwijzen naar het feit dat bestelde laptops niet zijn aangekomen of geregistreerd. [de werknemer] is daarover ter zitting in hoger beroep indringend bevraagd. Hij antwoordde dat het niet zijn taak was om bij de leverancier melding te maken van het feit dat laptops niet werden ontvangen of geregistreerd. Hij deelde mee dit wel diverse malen met collega’s te hebben besproken. Die collega’s ontkennen dat echter. Saillant is dat [de werknemer] wél een keer navraag doet bij de leverancier naar door hem bestelde en volgens hem toen nog niet ontvangen I-phone opladers. [de werknemer] gaf ter zitting geen geloofwaardige verklaring voor het feit dat hij wel een keer navraag had gedaan naar het uitblijven van de levering van een aantal opladers en nooit navraag had gedaan naar het uitblijven van de ontvangst van door hem bestelde laptops. Hij antwoordde enkel dat hij het niet als zijn directe taak zag om daarover navraag te doen bij de leverancier. Het hof acht echter moeilijk voorstelbaar en daarmee onaannemelijk dat iemand laptops blijft bestellen bij vaste contactpersonen zonder melding te maken bij die contactpersonen van het feit dat eerdere bestellingen niet ontvangen of geregistreerd zijn. Dit gedrag draagt bij aan de overtuiging van het hof dat sprake is van opzet bij [de werknemer] met betrekking tot de verdwijning van door hem bestelde laptops.
(iv) [de werknemer] heeft nooit bij zijn leidinggevende melding gemaakt van het feit dat door hem bestelde partijen laptops niet werden geregistreerd;
[de werknemer] voert aan dat hij wel met collega’s heeft gesproken over het feit dat bestellingen niet waren afgeleverd. Deze collega’s ontkennen dat echter. Feit is dat niet is gesteld, laat staan gebleken, dat [de werknemer] zijn leidinggevende heeft geïnformeerd over het feit dat hij regelmatig laptops bestelde die niet ontvangen en geregistreerd werden. Enig gesprek daarover tussen [de werknemer] of zijn leidinggevende heeft voorafgaand aan het rapport niet plaatsgevonden. Dit had wel voor de hand gelegen omdat [de werknemer] wist dat hij voor deze bestellingen toestemming nodig had van zijn leidinggevende (zie onder i).
( vi) [de werknemer] geeft geen geloofwaardige verklaring voor de onder i tot en met iv vermelde feiten en omstandigheden.
Hiervoor heeft het hof al overwogen dat [de werknemer] geen geloofwaardige verklaringen heeft gegeven voor zijn handelwijze. Op onderdelen roept zijn verklaring echter nog grotere vragen op. Het hof verwijst in dat kader naar de gang van zaken met betrekking tot een bestelling op of omstreeks 7 november 2022. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt dat [de werknemer] op 4 november 2022 een offerte vraagt voor de bestelling van 15 laptops met toebehoren. Na ontvangst van de offerte op 7 november mailt [de werknemer] aan zijn contactpersoon bij de leverancier: ‘Hoi [contactpersoon 1] , Dankjewel! Graag zouden we deze willen bestelling. Wat is de levertijd ongeveer?’ Zijn contactpersoon mailt op 7 november 2022 ‘Hoi [de werknemer] , Dan ga ik dit bestellen! De bestelling komt via twee zendingen, ik verwacht dat jullie dit woensdag
of uiterlijk donderdag compleet binnen hebben’. Vervolgens mailt [de werknemer] op 9 november 2022 (hof: een woensdag): ‘Hoi [contactpersoon 1] , Ik heb de laptops etc ontvangen, dankjewel.'
Gevraagd naar de reden waarom hij slechts 6 laptops heeft geregistreerd deelt [de werknemer] mee dat sprake was van de ontvangst van slechts een deel van de bestelling, te weten de 6 laptops. Vervolgens is [de werknemer] door het hof geconfronteerd met de pakbon met de betreffende zendingsinformatie (gedateerd 7 november 2022) die duidelijk melding maakt van 15 laptops (en 15 briefcases). Hierop heeft [de werknemer] enkel geantwoord dat er kennelijk 6 zijn ontvangen. Dit antwoord strookt echter niet met de gegevens op de pakbon en zijn mededeling aan de contactpersoon, waaruit immers evenmin valt af te leiden dat slechts een deel van de bestelling is ontvangen.
Ook wijst het hof op het volgende. Op of omstreeks 1 maart 2023 vraagt [de werknemer] offerte voor 6 laptops met toebehoren. Uit de e-mail correspondentie blijkt dat [de werknemer] de offerte vervolgens ter goedkeuring voorlegt aan [leidinggevende] en daarna de 6 laptops met toebehoren bestelt (met de mededeling dat hij akkoord heeft voor deze bestelling). Van deze bestelling zijn 5 laptops geregistreerd. Ter zitting heeft het hof [de werknemer] gevraagd waarom hij deze bestelling wel ter goedkeuring voorlegde aan [leidinggevende] . Daarop deelde [de werknemer] mee dat [leidinggevende] hem had verzocht om bestellingen/offertes aan hem, [leidinggevende] ter goedkeuring voor te leggen. [leidinggevende] beaamde ter zitting desgevraagd dat dat al gold, maar dat ze de controles verscherpt hadden en dat hij ongetwijfeld toen ook gezegd zal hebben dat bestellingen aan hem voorgelegd moesten worden. Nadien bestelt [de werknemer] op 27 maart 2023 15 laptops met toebehoren zonder dit voor te leggen aan [leidinggevende] . Desgevraagd antwoordde [de werknemer] toen -afwijkend van zijn eerdere mededeling dat bestellingen moesten worden voorgelegd- dat hij enkel de vorige bestelling moest voorleggen voor toestemming en dat dat een bestelling voor collega [collega 2] was en [collega 2] dat kennelijk met [leidinggevende] had afgesproken. Van deze 15 bestelde, niet ter goedkeuring voorgelegde, laptops is er geen geregistreerd. Vervolgens vraagt [de werknemer] op 11 april 2023 een offerte voor 5 laptops. Hij legt die offerte bij mail van 11 april 2023 ter goedkeuring voor aan [leidinggevende] en mailt vervolgens aan de leverancier ‘Akkoord’. Later die dag mailt hij aan de leverancier: 'Hi [contactpersoon 2] , Na overleg is besloten om van alle 20x te willen bestellen. Is dit op voorraad, dat het in één keer tegelijk binnenkomt? Ik hoor graag van je, alvast bedank weer.’ De contactpersoon bij de leverancier mailt terug: 'Hoi [de werknemer] , Tas heeft een paar dagen levertijd, maar laptop (en warranty) is op voorraad, dus is snel bij je binnen. Mag ik het bestellen?’ Waarop [de werknemer] antwoordt: ' [contactpersoon 2] , Ja, graag. Bedankt!’
Ook hier valt de vriendelijke toon op en ook dat geen melding wordt gemaakt van het feit dat de vorige bestelling van 15 laptops van twee weken eerder niet ontvangen of geregistreerd is. Van de bestelling van 11 april 2023 zijn 5 laptops geregistreerd, Ook hier is saillant dat juist het schriftelijk voor akkoord voorgelegde aantal van 5 laptops is geregistreerd voor ontvangst en de overige 15 laptops niet. [de werknemer] heeft ter zitting nog geantwoord dat hij voor de overige 15 laptops mondeling toestemming had van [leidinggevende] , omdat men nieuwe stellingkasten had en [leidinggevende] gezegd zou hebben ‘bestel er maar 15 bij’. [leidinggevende] antwoordde ter zitting dat hij zich dit niet meer kon herinneren. Het hof constateert dat de verklaring van [de werknemer] ter zitting weer afwijkt van de weergave van zijn verklaring in het rapport. Daarin verklaart hij over deze bestelling: ‘Eerst een offerte voor 6 laptops ontvangen en daar 20 van gemaakt. Nee, ik heb geen toestemming gevraagd aan [leidinggevende] om deze laptops te bestellen. Nee, ik heb dat ook niet aan iemand gevraagd. Waarom niet? Dat weet ik zo niet. Waarom ik de laptops heb besteld? Wij hadden de laptops nodig voor uitgave aan onder meer nieuw personeel.’
Uit al het voorgaande, zeker in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat [de werknemer] opzettelijk betrokken is bij de verdwijning van 77 laptops met toebehoren. Dat geldt te meer nu voor de alternatieve verklaring van [de werknemer] dat de laptops niet zijn ontvangen bij [de werkgever] of dat collega’s van hem verantwoordelijk zijn voor de verdwijning van die laptops geen enkel objectief aanknopingspunt in het dossier te vinden is. Zo zijn door [de werkgever] pakbonnen van alle verzendorders overgelegd. Een bewijsaanbod ter zake is door [de werknemer] evenmin gedaan. Het algemeen bewijsaanbod van [de werknemer] passeert het hof bij gebreke aan enige onderbouwing.
Dit betekent dat de grieven I tot en met VI falen.
De door [de werkgever] geleden schade als gevolg van het opzettelijk handelen van [de werknemer] .
Met grief VII komt [de werknemer] op tegen het door de kantonrechter als uitgangspunt genomen schadebedrag van € 82.820,54.
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter heeft overwogen dat op dit bedrag in mindering strekt een door [de werkgever] niet nader toegelichte post van € 476,40, (ontbrekende opladers inclusief kabels) zodat het door de kantonrechter in beginsel in aanmerking genomen bedrag € 82.344,14 bedraagt. Tegen deze correctie komt [de werkgever] niet op.
[de werknemer] voert aan dat niet alle opgevoerde bedragen zijn terug te vinden in het pakket (overgelegd als productie 17). De inkoopprijs op de facturen is lager, er zijn afwijkende bedragen gezien. Hij wijst als voorbeeld op ordernummer [ordernummer] . De factuur toont een ander bedrag en dat is ook bij andere orders het geval. [de werknemer] legt echter geen berekening over van het volgens hem wel correcte schadebedrag.
Ter zitting heeft [leidinggevende] aan de hand van de overgelegde stukken toegelicht dat de in rekening gebrachte schadeposten zien op de 77 vermiste laptops, garanties en laptoptassen. De dockingstations zijn niet meegenomen in de schadeberekening. Daar is verder geen gemotiveerd verweer door [de werknemer] tegen gevoerd, zodat het hof voor wat betreft de schade in verband met verdwenen goederen uit zal gaan van het door [de werkgever] becijferde bedrag ad € 82.344,14.
Met grief VIII komt [de werknemer] op tegen de overweging van de kantonrechter om vanaf januari 2023 de helft van de schade toe te rekenen aan [de werkgever] . [de werknemer] betoogt dat de hele schade vanaf januari 2023 moet worden toegerekend aan [de werkgever] aangezien zij bewust niet heeft ingegrepen. Het hof zal die grief gelijktijdig bespreken met het hierna te bespreken hoger beroep van [de werkgever] gericht tegen diezelfde overweging van de kantonrechter.
De beoordeling in de zaak van het hoger beroep van [de werkgever] (zaaknummer 200.338.894/01)
Met de beroepsgronden 1 tot en met 3 komt ook [de werkgever] op tegen de volgende overweging van de kantonrechter:
‘ [leidinggevende] was dus op november 2022 op de hoogte dat er een doos met laptops was
verdwenen en dat twee medewerkers het gevoel hadden dat [de werknemer] er iets mee te maken kon
hebben. Het is niet onbegrijpelijk dat [leidinggevende] toen nog niet ingreep op basis van enkel
een gevoel van medewerkers zonder objectieve aanknopingspunten voor een rol van [de werknemer]
daarbij. Na de bestelling van de Iphone opladers door [de werknemer] in januari 2023 was dat anders.
Toen had [leidinggevende] 'echte' verdenkingen, zoals hij het zelf noemde. Vanaf dat moment
was er alle aanleiding voor verscherpt toezicht op [de werknemer] en had dat ook van [de werkgever] verwacht
mogen worden. [de werknemer] heeft niettemin zijn handelwijze ongewijzigd kunnen voortzetten,
waardoor de schade voor [de werkgever] verder heeft kunnen oplopen. De schade die is ontstaan door
het handelen van [de werknemer] na januari 2023 is dus mede het gevolg van een omstandigheid die
aan [de werkgever] kan worden toegerekend. De kantonrechter zal daarom op de voet van artikel
6:101 BW de vergoedingsplicht van [de werknemer] verminderen door de schade die is veroorzaakt na
januari 2023 bij helfte te verdelen tussen [de werknemer] en [de werkgever] .’
Het hof overweegt het volgende. Het gaat hier om de vraag of de door [de werknemer] vanaf januari 2023 veroorzaakte schade wegens eigen schuld toegerekend kan worden aan [de werkgever] .
Art. 6:101 BW bepaalt:
‘Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.’
Het hof stelt allereerst vast dat de schade is veroorzaakt door het actief, opzettelijk handelen van [de werknemer] en verwijst daartoe naar al hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de aansprakelijkheid van [de werknemer] . Vervolgens is allereerst de vraag of er aan [de werkgever] toe te rekenen omstandigheden zijn die mede tot de schade hebben bijgedragen.
[de werkgever] heeft in hoger beroep voldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij onvoldoende concrete verdenkingen had om al vanaf januari 2023 meer controle op het handelen van specifiek [de werknemer] uit te uitoefenen. [leidinggevende] heeft verklaard dat na de verdwenen opladers in januari 2023 bij hem wel de gedachte was opgekomen dat [de werknemer] er iets mee te maken zou kunnen hebben, maar ook dat van een echte verdenking nog geen sprake was omdat hij zo’n goede verstandhouding had met [de werknemer] en zich niet kon voorstellen dat iemand voor een paar opladers de boel zou oplichten en zijn baan op het spel zou zetten. Hij heeft verklaard dat vanaf dat moment het hele team beter in de gaten werd gehouden.
[de werknemer] maakt niet duidelijk welke controlemiddelen [de werkgever] had moeten inzetten. [de werkgever] heeft gemotiveerd aangevoerd dat pas in april 2023 duidelijk werd dat door [de werknemer] buiten het systeem om bestellingen waren gedaan. [de werkgever] kan daarom niet verweten worden dat zij niet eerder aan de hand van de betaalbaarstelling van de vele facturen op de hoogte was van de bestellingen van [de werknemer] en de omstandigheid dat de bestelde laptops niet allemaal geregistreerd werden.
Ook anderszins is geen sprake van omstandigheden die [de werkgever] kunnen worden verweten die de kans op verduistering hebben vergroot. Er bestond een procedure om verduistering of een dergelijk risico tegen te gaan (goedkeuring vooraf), maar [de werknemer] heeft opzettelijk zijn mogelijkheid om als contactpersoon van [de werkgever] bij haar leverancier laptops te bestellen misbruikt. Hij heeft zonder vereiste goedkeuring vooraf laptops besteld en vervolgens noch bij de contactpersonen van de leverancier noch rechtstreeks bij zijn leidinggevende gemeld dat aanzienlijke aantallen door hem bestelde laptops niet werden geregistreerd.
Zo al zou moeten worden aangenomen dat een (beperkt) deel van de schade is veroorzaakt omdat [de werkgever] bij een nauwgezette vergelijking tussen de geaccordeerde facturen en de daadwerkelijk als ontvangen geregistreerde laptops eerder maatregelen had moeten nemen, dan stuit enige toerekening van de schade aan [de werkgever] af op de eveneens in art 6:101 BW besloten billijkheidscorrectie. Daartoe acht het hof het volgende doorslaggevend. [de werknemer] heeft, zoals hiervoor al overwogen, opzettelijk zijn mogelijkheid om als contactpersoon van [de werkgever] bij haar leverancier laptops te bestellen misbruikt. Hij heeft zonder de vereiste goedkeuring vooraf laptops besteld en vervolgens noch bij de contactpersonen van de leverancier noch rechtstreeks bij zijn leidinggevende gemeld dat aanzienlijke aantallen door hem bestelde laptops niet werden geregistreerd. Afgezet tegen de ernst van dit opzettelijk en als heimelijk te karakteriseren handelen van [de werknemer] is enige nalatigheid van [de werkgever] met betrekking tot de controle ten tijde van de betaalbaarstelling van de facturen, gering van aard.
Gelet op de uiteenlopende ernst en verwijtbaarheid van de gemaakte fouten eist ook in dat geval de billijkheid dat de vergoedingsplicht van [de werknemer] volledig in stand blijft. Daarmee slagen de beroepsgronden 1 tot en met 3 van [de werkgever] en faalt grief VIII van [de werknemer] .
Slotsom in beide zaken:
In de zaak met nr. 200.338.894/01 zal het hof het bestreden vonnis vernietigen met uitzondering van de proceskostenveroordeling en [de werknemer] veroordelen tot betaling van € 82.314,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift.
Het hof zal [de werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de werkgever] zullen vastgesteld worden op:
- -
-
Griffierechten € 783,--
- -
-
Salaris advocaat € 4.426,-- (2 punt(en) x tarief 4)
- -
-
Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- -
-
Totaal € 5.387,-
In de zaak met nummer 200.338.887/01 zullen de verzoeken van [de werknemer] worden afgewezen.
Het hof zal [de werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor het salaris in hoger beroep in deze zaak zullen worden gematigd tot 1 punt van het toepasselijke tarief in verband met de samenhang met de andere zaak, waar eveneens kosten salaris zijn vergoed. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de werkgever] zullen aldus vastgesteld worden op:
- -
-
Griffierechten € 798,--
- -
-
Salaris advocaat € 2.213,-- (1 punt(en) x tarief 4)
- -
-
Totaal € 3.011,--