Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1737, 200.347.767_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1737, 200.347.767_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 juni 2025
- Datum publicatie
- 21 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2025:1737
- Zaaknummer
- 200.347.767_01
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht WWZ. Geen dringende reden voor ontslag op staande voet. Geen sprake van rechtsgeldige wijziging door werkgever van eerder vastgesteld verlof. Geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Herstel arbeidsovereenkomst.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 19 juni 2025
Zaaknummer : 200.347.767/01
Zaaknummer eerste aanleg : 11097359 \ EJ VERZ 24-301
in de zaak in hoger beroep van:
[de werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [de werknemer] ,
advocaat: mr. M. Cankaya te Lent,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [de werkgever] ,
advocaat: mr. A.D. Putker-Blees te Amsterdam.
1 De zaak in het kort
[de werknemer] was als handler werkzaam bij [de werkgever] , een bedrijf dat logistieke en koeriersdiensten aanbiedt. [de werkgever] heeft [de werknemer] op 13 maart 2024 op staande voet ontslagen, kort samengevat op de grond dat [de werknemer] sinds 22 januari 2024 ongeoorloofd afwezig was op het werk en voor [de werkgever] onbereikbaar was.
[de werknemer] heeft in eerste aanleg verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij geoorloofd afwezig was, omdat [de werkgever] het door hem aangevraagde verlof voor de periode van 1 januari tot en met 8 maart 2024 heeft goedgekeurd en dit verlof later ten onrechte deels heeft ingetrokken.
Het hof is van oordeel dat [de werkgever] geen dringende reden had voor het ontslag op staande voet, zodat [de werkgever] in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Daarnaast is het hof van oordeel dat er geen grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals door [de werkgever] (voorwaardelijk) verzocht. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze oordelen is gekomen.
2 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven , van 31 juli 2024.
3 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het beroepschrift, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2024;
- -
-
het procesdossier van de eerste aanleg (bijlagen I tot en met VII), ingekomen ter griffie op 6 november 2024;
- -
-
het beroepschrift met producties A tot en met G, ingekomen ter griffie op 28 november 2024;
- -
-
het verweerschrift met producties D tot en met L, ingekomen ter griffie op 26 maart 2025;
- -
-
een brief van [de werknemer] met producties H tot en met W, ingekomen ter griffie op 3 april 2025;
- de op 10 april 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [de werknemer] , bijgestaan door mr. M. Cankaya;
- de heer [deputy manager operations] (deputy manager operations bij [de werkgever] , hierna: [deputy manager operations] ) en de heer [jurist] (jurist bij [de werkgever] ) namens [de werkgever] , bijgestaan door mrs. A.D. Putker-Blees en N. Cornelissen
Ook is verschenen: de heer [begeleider] , begeleider van [de werknemer] .
- de ter zitting door beide partijen overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.