Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:718, 200.336.408_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:718, 200.336.408_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 maart 2025
Datum publicatie
17 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:718
Formele relaties
Zaaknummer
200.336.408_01
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 18-07-2025 tot 01-05-2029] art. 628

Inhoudsindicatie

Re-integratie. Loonopschorting en loonstop na het tweede ziektejaar. Artikel 7:628 BW.

Uitspraak

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.336.408/01

arrest van 18 maart 2025

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. I. Rhodes te Amsterdam,

tegen

[XX] Offshore NL B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [XX] ,

advocaat: mr. S.M. Rosier te 's-Gravenhage,

op het bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 juli 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiser en [XX] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10178346 / CV EXPL 22-3346)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding in hoger beroep van 18 oktober 2023;

-

de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;

-

de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;

-

de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;

-

de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;

-

de door [appellant] toegezonden producties 133 tot en met 135, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

In principaal en incidenteel hoger beroep

De feiten

3.1.

In r.o. 2.1 tot en met 2.4 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met de derde grief van [appellant] wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen en heeft de feiten uit de eerste aanleg waar nodig aangevuld, waarmee in zoverre wordt tegemoetgekomen aan de derde grief van [appellant] . De derde grief faalt voor het overige, nu de door [appellant] opgesomde feiten ofwel geen onbetwiste feiten zijn, ofwel niet van belang zijn voor het oordeel.

3.1.1.

[XX] is een wereldwijd opererend bedrijf in offshore baggerwerkzaamheden, oplossingen voor de offshore energie, waterbouwkundige werken en bodemsanering.

3.1.2.

[appellant] is op 30 juni 1997 bij (de rechtsvoorganger van) [XX] in dienst getreden als surveyor tegen een bruto maandloon van laatstelijk € 4.438,45, exclusief emolumenten voor het werken in Nederland. [appellant] verrichtte werkzaamheden als surveyor aan boord van een schip (off shore).

3.1.3.

Op 29 december 2016 is [appellant] tijdens werktijd aan boord van een schip van een trap gevallen en arbeidsongeschikt geraakt.

3.1.4.

Op 2 januari 2017 heeft [appellant] zich per 29 december 2016 ziek gemeld. Bij besluit van 7 december 2018 heeft het UWV aan [appellant] een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend per 26 januari 2019 (104 weken na de eerste ziektedag). [appellant] is dan 77,80% arbeidsongeschikt.

3.1.5.

Op 8 januari 2019 heeft [XX] een verzoek tot het verlenen van een ontslagvergunning ingediend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [appellant] .

Op 2 mei 2019 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV gerapporteerd dat op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts, in combinatie met de terugkoppeling bedrijfsarts van 10 april 2019, niet is uit te sluiten dat [appellant] binnen 26 weken geschikt is voor eigen werk, al dan niet in aangepaste vorm. Het UWV heeft op 27 mei 2019 de aanvraag ontslagvergunning afgewezen en geoordeeld dat [appellant] weliswaar langdurig ongeschikt is tot het verrichten van zijn eigen werk, maar ook dat [appellant] binnen 26 weken geschikt zou kunnen zijn voor zijn eigen werk, al dan niet in aangepaste vorm.

3.1.6.

Op 22 juli 2019 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd en de belastbaarheid van [appellant] vastgesteld. De arbeidsdeskundige heeft op 2 september 2019 een rapport opgesteld en geoordeeld dat de maatgevende functie ongeschikt is vanwege overschrijding van belastbaarheid ten aanzien van de items storingen en onderbrekingen, deadlines en productiepieken, en werktijden. De arbeidsdeskundige achtte (onder meer) de werkzaamheden van offline surveyor op het project [project A] te [plaats A] passend voor [appellant] . Dit betrof een volledig kantoor-gebonden functie. [appellant] heeft van 6 september 2019 tot 18 oktober 2019 in genoemde functie gewerkt. Omdat de toegevoegde waarde van [appellant] op het project gering was, zijn de werkzaamheden daar gestaakt. Vanaf 21 oktober 2019 is [appellant] werkzaamheden gaan verrichten voor een project in Oostende tot omstreeks 7 oktober 2020. Doel was volledige terugkeer in eigen werk.

3.1.7.

Bij besluit van 21 oktober 2020 heeft het UWV de loongerelateerde WGA-uitkering per 26 januari 2021 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.

3.1.8.

Op 13 november 2020 heeft [appellant] een zeekeuring gehad en mocht hij weer aan

boord van een schip werken. Van 18 december 2020 tot 31 december 2020 re-integreerde hij twee weken aan boord van schip [naam A] in de eigen functie. De eigen werkzaamheden bleken evenwel niet passend.

3.1.9.

Op 18 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV een arbeidsdeskundig rapport in het kader van de beoordeling WIA opgemaakt. Daartoe zijn op 8 februari 2021 door de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden (FML) vastgesteld. [appellant] is ongeschikt geacht voor de maatgevende arbeid. De aangepaste functie van surveyor die [appellant] van oktober 2019 tot en met oktober 2020 te [plaats B] heeft uitgeoefend is wel passend (5.1 rapport), aldus de arbeidsdeskundige. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van [appellant] is in dat rapport vastgesteld op 60,90%.

3.1.10.

Op 13 april 2021 heeft de bedrijfsarts op daartoe strekkende vragen van [XX] gerapporteerd dat [appellant] niet nu, maar in ieder geval ook niet in de komende 26 weken in staat is zijn eigen werk volledig en structureel te hervatten. Op 5 mei 2021 heeft de bedrijfsarts (aanvullend) verklaard dat het eigen werk aan boord van het schip niet kan worden aangepast. Het betreft immers werk aan boord van een schip dat niet kan worden stilgelegd.

3.1.11.

In april 2021 heeft [XX] andermaal een ontslagvergunning aangevraagd op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. De aanvraag is op 12 juli 2021 door het UWV afgewezen. [XX] heeft, zo staat in de beschikking, niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] niet binnen 26 weken zal herstellen voor het verrichten van het eigen aangepast werk.

3.1.12.

Met het oog op het spreekuurbezoek van [appellant] aan de bedrijfsarts op 1 november 2021 heeft [XX] op 19 oktober 2021 aan de bedrijfsarts de vraag gesteld of de beperkingen zoals geduid in januari 2021 en april 2021 nog steeds van toepassing zijn. Voorts vroeg zij met welke beperkingen werkgever rekening dient te houden indien [appellant] in staat geacht wordt passende arbeid te verrichten, er daarbij van uitgaande dat als er passend werk beschikbaar is, dit op de werklocatie van werkgever uitgevoerd zal worden.

3.1.13.

In de periode van 28 oktober 2021 tot 4 augustus 2022 heeft [appellant] werkzaamheden uitgevoerd bestaande uit het overzetten van data van gecrashte schijven naar het systeem. Daarna heeft [appellant] geen werkzaamheden meer verricht.

3.1.14.

Op 1 november 2021 heeft [appellant] het spreekuur van bedrijfsarts [persoon A] (hierna: [persoon A] ) bezocht.

3.1.15.

Op 14 december 2021 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten en hebben zij het aantal werkuren vastgelegd op 31 uur.

3.1.16.

[appellant] heeft bij mail van 10 februari 2022 ingestemd met het voorstel van [XX] van 4 februari 2022 om de bedrijfsarts te verzoeken een nieuwe FML te maken, op basis waarvan een nieuw arbeidskundig onderzoek wordt uitgevoerd. Doel was antwoord geven op de vraag of het eigen werk passend te maken is, dan wel andere passende werkzaamheden aanwezig zijn in de organisatie.

3.1.17.

Op 15 februari 2022 heeft [persoon A] aan [appellant] zijn definitieve advies gegeven na het spreekuurcontact omtrent passend werk na de door het UWV afgewezen ontslagaanvraag. In de brief (met rapportage) van 15 februari 2022 aan [appellant] schreef [persoon A] (onder meer):

“Het spreekuur met alle vervolgacties sluit aan op een lange verzuimperiode, uitkering WGA (UWV) en een negatief besluit van UWV op de ontslagaanvraag van [XX] . Uw spreekuur valt onder de WGBO (Wet op de Geneeskundige BehandelOvereenkomst). De rol van de bedrijfsarts is daarin onpartijdig en vertrouwelijk adviserend aan u als werknemer. Zonder uitdrukkelijke toestemming van u mag de bedrijfsarts geen advies aan uw werkgever verstrekken. Voor de verzuimperiode tot aanvang uitkering WGA lag dat anders. Daarin moet de bedrijfsarts op basis van de Wet- en regelgeving de werkgever adviseren. Ik hoor uit de telefonische contacten en lees in uw mails geen uitdrukkelijke toestemming. Daarom heb ik mijn advies niet naar uw werkgever verzonden. Dat heb ik uw werkgever bericht.

[persoon B] , HR van [XX] , heeft het spreekuur aangevraagd om opnieuw advies te geven voor passend werk vanwege de door UWV afgewezen ontslagaanvraag. Zij heeft mij een viertal adviesvragen gesteld. Na het spreekuur heb ik de vorm van de rapportage met haar afgestemd. Een aparte rapportage voor de inzet van een arbeidsdeskundige was niet nodig voor [XX] . Op de twee volgende pagina's de gestelde vragen met mijn advies. Mijn schrijfstijl gaat uit van de vragen van [persoon B] en mijn antwoord daarop.”

3.1.18.

In zijn mail van 15 februari 2022 (16.13 uur) schreef [persoon A] aan [XX] dat hij geen overeenstemming met [appellant] heeft voor het versturen van de adviesrapportage naar [XX] . Hij schreef voorts:

“Ik heb geen toezegging voor de inzet van een arbeidsdeskundige gedaan. Dat is ook niet aan mij. Het is een keuze voor u als werkgever. Het leek aan de orde bij de aanvraag van het spreekuur. Komt mogelijk door de procedures met UWV en de gestelde vragen. Bedrijfsgeneeskunde en UWV hanteren andere kaders: de bedrijfsarts adviseert in arbeidsmogelijkheden en benoemt voorwaarden, de verzekeringsarts hanteert een verzekeringskader met beperkingen (de functionele mogelijkhedenlijst).

Ik stuur mijn rapportage ondertekend per post naar [appellant] . Ik zal aan mijn laatste versie toevoegen dat in afstemming met u geen apart document voor een arbeidsdeskundige nodig was. Hij kan dan zelf besluiten of hij mijn rapportage deelt met [XX] .”

In een mail later die dag (17.33) schrijft [persoon A] aan [XX] dat hij geen uitdrukkelijke toestemming van [appellant] krijgt om [XX] te adviseren. Voorts schrijft hij:

“Ik kan bij een volgende opdracht van [XX] mijn rol als onafhankelijk bedrijfsarts voor [appellant] niet wijzigen. In dat geval verzoek ik u om een bedrijfsarts of expertisebureau in te schakelen buiten de relatie werkgever-gecontracteerde arbodienst.”

3.1.19.

[appellant] was het niet eens met de inhoud van het advies van de bedrijfsarts, omdat de bedrijfsarts meer beperkingen aangaf dan (in de FML van) de verzekeringsarts van het UWV. Uiteindelijk is hij akkoord gegaan met het doorsturen van het rapport van [persoon A] aan [XX] .

3.1.20.

Op 23 februari 2022 heeft [XX] aan [appellant] onder meer geschreven:“Momenteel ben jij werkzaam in aangepaste taken en hebben wij de bedrijfsarts verzocht een actuele update te geven van de beperkingen die van toepassing zijn op jou om arbeid, te verrichten. Op 1 november jl. heb je een bezoek gebracht aan de bedrijfsarts maar helaas hebben wij geen terugkoppeling van dit spreekuurcontact mogen ontvangen. De bedrijfsarts geeft in zijn e-mailbericht van 15 februari jl. aan dat jouw e-mailbericht aan hem van 20 december jl. geen veranderingen geeft en het voor hem niet mogelijk is deze terugkoppeling alsnog te sturen. Hij heeft zijn rapportage ondertekend per post aan jou gestuurd en hij heeft ons medegedeeld dat jij deze rapportage met ons kan delen.Vervolgens hebben we de bedrijfsarts verzocht om jou nogmaals uit te nodigen om een nieuwe FML op te stellen. Dit verzoek is aan de bedrijfsarts [persoon A] gedaan op 4 februari jl.. In een reactie op deze e-mail geeft de heer [persoon A] aan dat hij zijn onafhankelijke rol als bedrijfsarts in deze casus niet langer kan voortzetten. Hij adviseert daarom dan ook een externe bedrijfsgeneeskundige te betrekken om deze vraag te beantwoorden. Om die reden zal jij in de komende periode worden uitgenodigd door een andere Arbodienst om eerst in gesprek te gaan met de taakgedelegeerde casemanager en daarna met een bedrijfsarts om zo alsnog een actuele FML op te stellen waarna er een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek zal plaatsvinden.

Dit arbeidsdeskundig onderzoek zal antwoord geven op een viertal vragen.

1. Of de eigen functie (maatmanfunctie) passend is

2. Of de eigen functie (maatmanfunctie) passend te maken is

3. Of er andere passende mogelijkheden zijn in de eigen organisatie

4. Of er ander passend werk beschikbaar is buiten de eigen organisatie.

Het is van belang dat dit traject spoedig en volledig wordt uitgevoerd, zodat er een duidelijk beeld komt in welke mate jij geheel, gedeeltelijk of niet ingezet kan worden in passende arbeid binnen [XX] Offshore NL. Ik wil jou erop attenderen dat jij tijdens dit gehele traject en zo lang de arbeidsovereenkomst duurt een inspanningsplicht hebt in het kader van re-integratie. Dat betekent dat jij gevolg moet geven aan redelijke voorstellen van ons, dat jij dient mee te werken aan maatregelen en dat jij passende arbeid dient te verrichten (indien deze aanwezig is). Van jou wordt dan ook verwacht dat jij gehoor geeft aan de oproepen die jij zal ontvangen gedurende dit traject en verschijnt op de spreekuurmomenten bij de nieuwe Arbodienst en arbeidsdeskundige. Indien jij jouw re-integratieverplichtingen niet nakomt, zullen er maatregelen volgen, zoals het stopzetten van jouw salaris.

Op dit moment verricht jij tijdelijke aangepaste taken waarbij de verwachting is dat deze werkzaamheden nog circa zes weken in beslag zullen nemen. Daarna zijn deze werkzaamheden voltooid. Op dit moment zijn er nog geen passende werkzaamheden voor jou daarna, onder meer omdat het gewoonweg nog niet duidelijk is welke arbeidsmogelijkheden jij precies hebt. Het arbeidsdeskundig onderzoek op basis van de nieuwe FML die opgesteld zal worden door een onafhankelijke bedrijfsgeneeskundige zal circa twee maanden in beslag nemen. Vertragingen in dit traject komen voor jouw rekening en risico, tenzij duidelijk aantoonbaar is dat dat door andere omstandigheden komt.

Ik wil jou daarom nogmaals nadrukkelijk aangeven dat jij geacht word je aan jouw re-integratie inspanningsverplichtingen te houden. De eerste stap zal zijn het ondertekenen van de machtiging voor het overdragen van het medisch dossier tussen de huidige bedrijfsgeneeskundige en de nieuwe bedrijfsgeneeskundige. In de bijlage tref jij dit machtigingsformulier aan. Ik verzoek jou deze te ondertekenen en aan mij terug te sturen binnen 4 werkdagen. Op basis van deze ondertekende machtiging zal de bedrijfsarts [persoon A] zijn medisch (geheim) dossier rechtstreeks doorsturen aan de nieuwe extern bedrijfsgeneeskundige.”

3.1.21.

Bij e-mail van 25 februari 2022 heeft [appellant] geantwoord dat hij wel toestemming heeft gegeven om het rapport naar [XX] te sturen. [appellant] heeft voorts geschreven dat het advies van de bedrijfsarts afwijkt van het UWV en dat hij akkoord gaat met het inzetten van een arbeidsdeskundige. Hij heeft het rapport als bijlage bij deze mail meegestuurd.

3.1.22.

Vervolgens heeft zich een discussie ontsponnen tussen [XX] en [appellant] (en bedrijfsarts [persoon A] ) over de rol van [persoon A] bij het geven van een advies aan de werkgever na het tweede jaar ziekte. Zo schreef [persoon A] aan [appellant] :

“De verzuimadviseur van uw werkgever (...) (HR) vragen mij om de overdracht van uw dossier naar de betreffende arbodienst. Zij verwijzen daarbij naar mijn advies. Ik heb hen wel advies gegeven, echter niet met deze inhoud. Ik heb in afronding van het spreekuur en de vervolgacties aan hun bericht geen tweede onderzoek uit te kunnen voeren met dezelfde vraagstelling en grondslag. Hetzelfde geldt voor een andere collega bedrijfsarts bij [bedrijf A] , betrokken bij de arbodienstverlening/verzuimbegeleiding. De positie van een bedrijfsarts is onafhankelijk, die kan geen advies geven vanuit een spreekuur zonder uw volledige instemming. Tijdens de eerste twee jaar ziekteverzuim kan dit wel, op basis van de sociale wetgeving (WIA). Die Wet bepaalt dat de bedrijfsarts advies aan de werkgever moet geven. De positie van een bedrijfsarts is onafhankelijk, die kan geen advies geven vanuit een spreekuur zonder uw volledige instemming. Tijdens de eerste twee jaar ziekteverzuim kan dit wel, op basis van de sociale wetgeving (WIA).”Voorts is gecorrespondeerd over de vraag of de bedrijfsarts een FML wil opstellen, over de machtiging voor overdracht van het dossier van [appellant] naar een andere bedrijfsgeneeskundige en de machtiging om een FML te laten opstellen door een externe bedrijfsarts. Nadat [appellant] een door hem ondertekende machtiging voor het overdragen van het dossier op 11 mei 2022 heeft ingetrokken heeft [XX] (meermaals) aan [appellant] gevraagd een nieuwe machtiging te ondertekenen en (onder meer op 24 mei 2022) toegelicht dat die machtiging niet ziet op het overnemen van de reguliere bedrijfsgeneeskundige zorg, maar enkel op het opstellen van de FML door WIA-scopie. Reden daarvoor was, zo lichtte [XX] toe, dat [persoon A] heeft aangegeven dat hij deze niet op kan/wil stellen. Deze FML is nodig om een arbeidsdeskundig onderzoek te laten plaatsvinden en de belastbaarheid te beoordelen, zo schreef [XX] . 3.1.23. In mei 2022 correspondeerden partijen (ook) over volgens [appellant] onjuiste loonuitbetaling over de maanden november en december 2021 en de periode vanaf 1 januari 2022, uitgaande van een werkweek van 31 uur. [XX] heeft op 11 mei 2022 toegezegd dat achterstallig loon wordt uitbetaald in mei 2022.

3.1.24.

Bij brief van 24 mei 2022 heeft [XX] [appellant] andermaal geïnformeerd over (onder meer) de afspraak opnieuw een arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren waartoe een FML dient te worden opgesteld.3.1.25. Bij brief van 3 juni 2022 heeft [XX] aan [appellant] geschreven dat loonbetaling wordt opgeschort omdat [appellant] weigert mee te werken aan re-integratie (meewerken aan FML en arbeidsdeskundig onderzoek). [XX] schreef onder meer:

“Als reden hiervoor zegt u dat er in uw medische situatie niets veranderd is ten opzichte van de FML die behoort bij de herbeoordeling WIA-beschikking van januari 2021 en geeft u aan dat de situatie ongewijzigd is. Vervolgens geeft u aan weer volledig geschikt te zijn om u eigen werk weer te hervatten. Deze opmerkingen staan haaks ten opzichte van elkaar. Naar aanleiding van het desbetreffende FML (WIA-beschikking januari 2021) acht het UWV u 68,97% arbeidsongeschikt voor uw eigen functie (Maatmanfunctie). Ook in de eerdere WIA-beschikking van het UWV d.d. december 2018 wordt u 68,97% arbeidsongeschikt geacht. Met een dergelijke mate van arbeidsongeschiktheid is geen sprake van het volledig kunnen hervatten van de eigen functie. Juist om deze reden is het noodzakelijke om een nieuwe FML op te stellen en een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren. Het nieuwe arbeidsdeskundig rapport zal moeten uitwijzen welke arbeidsmogelijkheden u momenteel heeft.

Naast de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een veranderende situatie ten opzichte van januari 2021 heeft een FML een geldigheidsduur van 6 maanden maximaal. De machtiging voor de bedrijfsgeneeskundige is daarom noodzakelijk. Daarnaast wordt u, conform uw re-integratie inspanningsplicht, geacht mee te werken aan uw herstel en re-integratie.

Aangezien u op dit moment weigert mee te werken aan uw re-integratie en het ondertekenen van de machtiging zijn wij als werkgever genoodzaakt maatregelen te nemen. Met ingang van vandaag zal uw loondoorbetaling worden opgeschort. (...). Op het moment dat de machtiging voor de WIA-scopie ontvangen bij (...), zal het loon vervolgens weer op de gebruikelijke wijze aan u worden doorbetaald en wordt het opgeschorte loon gedurende de sanctieperiode alsnog aan u uitbetaald.

Ook bieden wij u - indien gewenst- op het moment dat u de medische machtiging voor WIA-scopie heeft aangeleverd, een voorgesprek aan met de Praktijkondersteunend Begeleider van WIA-scopie. U hoeft dan dus niet direct met de Verzekeringsgeneeskundige in gesprek.”

3.1.26.

Op 29 juni 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en [XX] , waarvan op 8 juli 2022 het door [XX] opgestelde verslag is toegezonden. In het verslag staat dat de passende werkzaamheden (overzetten van data van gecrashte schijven) in de voorafgaande periode zijn geëvalueerd, dat [XX] heeft benoemd dat zij bij het aanbieden van passende werkzaamheden kritisch moet kijken naar beperkingen en mogelijkheden aangaande passende arbeid en dat het (hoge) verzuim wegens ziekte van [appellant] is besproken. Blijkens het verslag is er opnieuw discussie tussen [XX] en [appellant] over de vraag of het nodig is een nieuwe FML te laten opstellen. Het proces omtrent het opstellen van de FML is andermaal toegelicht en [appellant] heeft verklaard dat het nu duidelijk is en hiermee ingestemd, zo staat in het verslag. [XX] heeft nieuwe (passende) werkzaamheden als portier aangeboden, maar [appellant] heeft zich niet bereid verklaard deze werkzaamheden te aanvaarden.

3.1.27.

[XX] heeft (bij e-mail van haar advocaat) op 30 juni 2022 een aan de wensen van [appellant] aangepast machtigingsformulier toegestuurd aan (de advocaat van) [appellant] , waarna wederom een e-mailwisseling volgde. Zo schreef de advocaat van [appellant] op 8 juli 2022 dat [appellant] bereid is medewerking te verlenen aan een deskundigenonderzoek, maar wel eerst wenst kennis te maken met deze deskundige. De kennismaking heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 augustus 2022, waarna [appellant] heeft besloten de machtiging niet te ondertekenen. Hij achtte het zeer onwaarschijnlijk dat de betreffende arts een volledig en onafhankelijk advies kon geven, zo schreef zijn raadsman op 26 augustus 2022. Daarbij heeft [appellant] zich beroepen op vrije artsenkeuze en voorgesteld drie bedrijfsartsen te noemen waaruit [XX] dan zou kunnen kiezen.

3.1.28.

Op de door [XX] op 9 augustus 2022 gestuurde vacatures, met het oog op een gepland gesprek op 29 augustus 2022 is gereageerd met de mededeling dat [appellant] daar niet veel mee kan omdat [XX] blijkbaar nog steeds niet eerst wil zoeken naar passend werk voor hem als surveyor.

3.1.29.

[appellant] heeft tot en met 4 augustus 2022 werkzaamheden (overzetten van gecrashte data) verricht. Daarna heeft [appellant] niet meer gewerkt.

3.1.30.

[appellant] is in de periode vanaf januari 2022 tot en met 4 augustus 2022 gedurende 29 dagen wegens ziekte afwezig geweest, over een periode van vijf verzuimmeldingen.

3.1.31.

Op 5 augustus 2022 heeft [XX] aan [appellant] het volgende geschreven:“De tijdelijke werkzaamheden die jij in het kader van jouw re-integratie hebt verricht, zijn inmiddels afgerond. Omdat je het tijdelijk werk als portier hebt geweigerd, hebben we op dit moment geen passend werk voor jou voorhanden.

Wij zouden jou graag werkzaamheden aanbieden, maar zien daarvoor op dit moment gewoonweg geen mogelijkheden. We hebben eind deze maand een gesprek gepland staan, waarbij jouw advocaten ook aanwezig zijn, om hier verder met elkaar over gedachten te wisselen.

Dit betekent helaas dat je, op grond van jouw keuze, voorlopig geen arbeid meer zal verrichten voor [XX] . Mocht uit de nieuw op te stellen FML een ander beeld komen voor wat betreft jouw beperkingen, dan zullen we uiteraard opnieuw naar de mogelijkheden van herplaatsing kijken.”

Diezelfde dag schreef [XX] voorts:

“De tijdelijke werkzaamheden die jij in het kader van jouw re-integratie hebt verricht, zijn inmiddels, voor zover mogelijk, afgerond. Dit hebben wij besproken. De laatste schijven zijn nauwelijks meer toegankelijk, waardoor het besluit is genomen om deze schijven niet meer te restoren en het hierbij te laten. Jij kon jou hierin vinden. Pas op het moment dat aangegeven werd dat dit betekent dat deze werkzaamheden ook voor jou eindigen, was je het niet meer met dit besluit eens.”

3.1.32.

Op 29 augustus 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen partijen en hun gemachtigden. Partijen hebben afgesproken dat mediation wordt gestart. In het gespreksverslag staat voorts (onder meer):

“ [XX] stelt voorstel om Ergatis in te zetten om een FML op te laten stellen met als basisinformatie de drie medische rapporten welke voor de WIA-beoordelingen zijn gebruikt. Voor dit onderzoek is een Medische machtiging noodzakelijk. Deze werkwijze is het meest zuivere. Het loon blijft opgeschort totdat de medische machtiging ondertekend is. (...) Mr. Rhodes geeft aan akkoord te gaan met het voorstel.”

3.1.33.

Op 6 september 2022 ontving [appellant] een door hem te ondertekenen formulier (medische machtiging) van Ergatis, waarop een zestal door Ergatis te beantwoorden vragen staat, waaronder de vraag wat het belastbaarheidsprofiel (FML) van [appellant] is. [appellant] heeft vervolgens meegedeeld dat hij het er niet mee eens is dat Ergatis andere vragen gaat onderzoeken en beantwoorden dan de vraag naar de FML. In reactie daarop heeft [XX] aan [appellant] gevraagd of hij bereid is om een formulier te ondertekenen met alleen de vraag naar de FML en de prognosevraag (“ Wanneer wordt een verandering van de belastbaarheid verwacht ”). Per e-mailbericht van 14 oktober 2022 heeft [appellant] laten weten dat hij alleen een formulier wenste te ondertekenen met de vraag wat de FML is. [appellant] heeft daaraan toegevoegd dat dat ook is wat is afgesproken en dat de andere vraag al door bedrijfsarts [persoon A] is beantwoord.

3.1.34

Op 26 oktober 2022 heeft [appellant] [XX] gedagvaard en loondoorbetaling gevorderd.

De procedure bij de kantonrechter

3.2.1.

In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg de veroordeling van [XX] gevorderd tot betaling van:

I. het correcte loon van november 2021 van € 409,32 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag;

II. het correcte loon van december 2021 van € 630,75 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag;

III. een brutobedrag van € 6.748,29, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, over de periode van 3 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022;

IV. een bruto maandloon van € 3.439,80, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, over de periode vanaf 5 augustus 2022 totdat er een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst;

V. de maximale wettelijke verhoging over het onder I tot en met IV gevorderde;

VI. € 986,78 aan buitengerechtelijke incassokosten tot en met 31 oktober 2022;

VII. de wettelijke rente over het onder I tot en met VI gevorderde;

VIII. de proces- en nakosten.

3.2.2.

Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] stelt dat er in november 2021 18 uren te weinig uren zijn uitbetaald en in december 2021 29 uren te weinig zijn uitbetaald (vordering I en II). [XX] heeft zijn loon vanaf 3 juni 2022 tot 4 augustus 2022 ten onrechte opgeschort, zodat hij recht heeft op (achterstallig) loon (vordering III). Wat betreft het deel van de vordering vanaf 4 augustus 2022 heeft [XX] volgens [appellant] ten onrechte geen loon betaald (vordering IV). 3.2.3. [XX] heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat (kort gezegd) als volgt luidt. [XX] heeft het onbetaalde loon uitbetaald bij de nabetaling in mei 2022 (vordering I en II). Over de periode vanaf 3 juni 2022 tot 4 augustus 2022 voert [XX] als verweer dat zij haar loonbetalingsplicht over deze periode rechtsgeldig heeft opgeschort (vordering III). Vanaf 4 augustus 2022 heeft [appellant] geen arbeid verricht. Dit behoort in redelijkheid voor rekening van [appellant] te komen, omdat hij niet heeft voldaan aan het redelijke voorschrift van [XX] om in te stemmen met een onderzoek naar een belastbaarheidsprognose (vordering IV). Het verweer van [XX] zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.2.4.

In het tussenvonnis van 18 juni 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een mondelinge behandeling gelast.

3.2.5.

In het eindvonnis van 19 juli 2023 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat het in deze zaak niet gaat om een loonopschorting op grond van artikel 7:629 lid 6 BW, maar om een uitoefening van het algemene opschortingsrecht op grond van art. 6:52 BW en art. 6:262 BW. De loonopschorting van artikel 7:629 BW kan immers alleen zien op het loon tijdens de eerste twee jaren van arbeidsongeschiktheid en in dit geval is die periode al verstreken. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld:

- dat [appellant] ten onrechte weigerde om een medisch machtigingsformulier te ondertekenen ten behoeve van een onderzoek door Ergatis eind 2022 naar de FML en de prognose omdat:

  1. de FML was overeengekomen (29 augustus 2022) en

  2. de vraag om in stemmen met de prognosevraag als een redelijk voorschrift in de zin van artikel 7:660a BW geldt;

- dat de loonvordering van 3 juni 2022 tot 4 augustus 2022 wordt afgewezen omdat op grond van de op 29 augustus 2022 tussen partijen gemaakte afspraak het opschortingsverweer van [XX] slaagt;

- dat de loonvordering vanaf 5 augustus 2022 wordt afgewezen, omdat [appellant] door de weigering, in strijd met artikel 7:660a BW geen gevolg heeft gegeven aan een door [XX] gegeven redelijk voorschrift. Door deze opstelling van [appellant] is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een situatie dat het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor rekening van [appellant] behoort te komen;

- dat over de maand december 2021 7,5 uur aan achterstallig loon (€ 163,13) vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 10% wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen;

- dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld en de proceskosten worden gecompenseerd.

Ontwikkelingen na het vonnis van de kantonrechter

3.3.1.

Op 4 augustus 2023 heeft [appellant] (na enige correspondentie over en weer) de aan hem door Ergatis toegezonden toestemmingsverklaring ondertekend. [XX] heeft op 15 augustus 2023 het opgeschorte loon over de periode van 3 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022 (gevorderd onder III, € 6.748,29) uitbetaald. Op 20 oktober 2023 heeft [persoon A] het dossier van [appellant] overgedragen aan Ergatis.

3.3.2.

Ergatis heeft onderzoek verricht. Op 14 november 2023 heeft Ergatis de definitieve rapportage naar [appellant] gezonden. [appellant] heeft geen toestemming gegeven om de rapportage naar de bedrijfsarts dan wel naar [XX] te sturen. [appellant] is het niet eens met alle bevindingen van Ergatis en vindt dat er fouten en onwaarheden in de rapportages zitten.

3.3.3.

Bij de stukken bevindt zich correspondentie tussen Ergatis en [appellant] . Ergatis heeft in haar brief van 30 november 2023 een toelichting aan [appellant] gegeven over haar beoordeling van het item samenwerken (samenwerken in groepen van maximaal 3). Ergatis heeft geschreven:

“Bij de beoordeling van het item samenwerking gaat het om onder ander flexibiliteit, communicatievermogen, inlevingsvermogen. Het is geen oordeel over uw vaardigheden of bekwaamheid om met andere samen te werken. Gezien het feit dat er bij u nog sprake is van een psychiatrische diagnose hebben wij op medische gronden besloten een beperking aan te nemen om de mentale en cognitieve belasting te verminderen. Het getal van 3 personen is gekozen om de kans op mentale en cognitieve overbelasting te verkleinen. Als het medisch beeld verder opklaart zal deze beperking mogelijk niet meer van toepassing zijn.”

3.3.4.

[appellant] heeft een verklaring van [persoon C] , verzekeringsarts, in het geding gebracht. [persoon C] heeft over het oordeel van Ergatis dat [appellant] in groepen van maximaal 3 kan werken geschreven:

“De heer [appellant] (...) is onderzocht door het medisch adviesbureau Ergatis. Ergatis heeft een FML opgesteld en bij item "samenwerken" de volgende toelichting gegeven: "groepen van maximaal 3". U zet vraagtekens bij deze toelichting en vraagt mij naar mijn mening hierover. U heeft mij daartoe het dossier van Ergatis toegestuurd.

Een dergelijke onderbouwing is inderdaad allesbehalve gangbaar en is zonder specifieke deugdelijke toelichting niet te geven. Zowel in de FML als in de rapportage ontbreekt een dergelijke toelichting.”

3.3.5.

[appellant] heeft het arbeidskundig rapport van Ergatis niet verstrekt aan de bedrijfsarts en [XX] .

3.3.6.

Bij beschikking van 31 mei 2024 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam de arbeidsovereenkomst tussen [XX] en [appellant] per die datum ontbonden, zonder toekenning van een transitievergoeding en zonder toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft de ontbinding gegrond op verwijtbaar handelen van [appellant] . De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] (steeds) redelijke voorschriften als bedoeld in art. 7:660a BW niet heeft opgevolgd. Ook na het vonnis van de kantonrechter van 19 juli 2023 heeft [appellant] geweigerd het arbeidskundig rapport van Ergatis door te sturen naar de bedrijfsarts en werkgever. Daarmee heeft [appellant] [XX] niet in staat gesteld te beoordelen welke passende werkzaamheden hem (duurzaam) kunnen worden aangeboden.

[appellant] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep liep nog ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak.

De procedure in het hoger beroep

3.4.1

[appellant] heeft in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd. Met de eerste grief betoogt [appellant] dat [XX] het loon over de periode 4 juni 2022 tot 4 augustus 2022 niet had mogen opschorten. De tweede grief betreft de (inhoud van) de afspraak tussen partijen op 29 augustus 2022. De derde grief betreft de feitenvaststelling. Hierop heeft het hof reeds beslist, zie bij 3.1. De vierde grief ziet op de loonstop vanaf 5 augustus 2022. Tevens heeft [appellant] zijn eis gewijzigd (verminderd); [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het toewijzen van zijn vorderingen in eerste aanleg, met uitzondering van hetgeen onder III in eerste aanleg is gevorderd, alsmede gevorderd [XX] te veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties met nakosten.

3.4.2.

In principaal hoger beroep heeft [XX] , kort gezegd, geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep. [XX] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde eis. Het hof zal derhalve recht doen op deze gewijzigde eis.

3.4.3.

[XX] heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd. [XX] heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis voor zover het betreft:- de toewijzing van een bedrag van € 240,89 ter zake van salaris over december 2021, inclusief de daarmee samenhangende nevenvorderingen en

- de compensatie van de proceskosten. Voorts heeft [XX] geconcludeerd tot:- afwijzing van de (gehele) vordering van [appellant] ten aanzien van het salaris over december 2021;

- veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg;- met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in zowel principaal als in incidenteel hoger beroep.

De omvang van het hoger beroep

3.5.

Het hof zal in principaal appel allereerst beoordelen of [XX] op goede gronden het loon van [appellant] over de periode 4 juni 2022 tot 4 augustus 2022 heeft opgeschort. Daarna zal het hof de loonstop beoordelen vanaf 5 augustus 2022. Tot slot zal het hof in incidenteel appel de loonvordering over december 2021 beoordelen.

Loonopschorting: periode 3 juni 2022 tot 4 augustus 2022

3.6.

Het hof stelt voorop dat de re-integratieverplichtingen van werkgever (art. 7:658a) en werknemer (art. 7:660a) BW) net zo lang duren als het dienstverband voortduurt. Derhalve ook indien, zoals in het onderhavige geval, de periode van loondoorbetaling zoals bepaald in art. 7:629 BW is verstreken. De werkgever kan bij re-integratie behalve van de diensten van de bedrijfsarts gebruik maken van derden, zoals een re-integratiebedrijf of arbeidsdeskundige. Werknemer moet meewerken aan re-integratie als dat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.

3.7.

[XX] heeft op 15 augustus 2023 het opgeschorte loon over de periode van 3 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022 uitbetaald. Voor de beoordeling van de vordering van [appellant] die (nu enkel nog) ziet op de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente over dit inmiddels betaalde loon dient het hof de rechtmatigheid van die opschorting te onderzoeken.

3.8.

De kantonrechter heeft in r.o. 4.1. overwogen dat het hierbij niet gaat om een loonopschorting op grond van artikel 7:629 lid 6 BW nu die loonopschorting enkel kan zien op het loon in de eerste twee jaren van arbeidsongeschiktheid (of het verlengde tijdvak). Die periode is verstreken. Het niet nakomen van de verplichtingen van art. 7:660a lid 1 BW kan in het onderhavige geval dan ook niet worden gesanctioneerd door art. 7:629 lid 3 BW. Deze overweging is terecht in hoger beroep door geen van partijen bestreden.

3.9.

Onder verwijzing naar HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:723 acht het hof bij de beoordeling van de opschorting van belang dat [appellant] , op het moment dat [XX] het loon opschortte (3 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022), (passende) werkzaamheden verrichtte. [appellant] verwerkte data van gecrashte schijven. De verbintenis van de werkgever om loon te betalen (en dat loon binnen de in de wet bepaalde grenzen door te betalen tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer) en anderzijds de verplichting van de werknemer om arbeid te verrichten (en tijdens zijn arbeidsongeschiktheid te voldoen aan re-integratieverplichtingen) staan tegenover elkaar. Dat de door [appellant] verrichte arbeid in het geheel geen loonwaarde had is gesteld noch gebleken. Het hof acht de beslissing het loon op te schorten terwijl [appellant] arbeid verrichtte dan ook niet terecht. Bovendien kan het opschorten op 3 juni 2022 naar het oordeel van het hof niet worden gegrond op een afspraak die daarna (op 29 augustus 2022 is gemaakt).

3.10.

De eerste grief van [appellant] slaagt derhalve. Bij gebreke van gerechtvaardigde opschorting is [XX] de wettelijke verhoging verschuldigd over het loon over de periode van 3 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022 tot het moment van uitbetaling op 15 augustus 2023, te berekenen zoals bepaald in art. 7:625 lid 1 BW. Op grond van alle omstandigheden van het geval ziet het hof geen aanleiding over te gaan tot de door [XX] verzochte matiging.

3.11.

Het hof zal de wettelijke rente toewijzen zoals verzocht over de hoofdsom, te berekenen over de periode vanaf de datum van opeisbaarheid tot 15 augustus 2023.

Loonstop: 5 augustus 2022 (tot einde arbeidsovereenkomst)

3.12.

Bij mail van 28 juni 2022, voorafgaand aan het gesprek op 29 juni 2022 over de afronding van de passende werkzaamheden (het verwerken van gecrashte data) en het bespreken van de mogelijkheden voor nieuwe passend werk, heeft [XX] benoemd dat zolang de machtiging tot overdracht van medische informatie om de belastbaarheid vast te stellen niet was ontvangen, het loon opgeschort bleef. Op 5 augustus 2022 heeft [XX] geschreven dat de tijdelijke werkzaamheden waren afgerond. [appellant] heeft vanaf 5 augustus 2022 geen werkzaamheden meer verricht en geen loon meer ontvangen.

3.13.

[appellant] heeft zijn loonvordering over de periode vanaf 5 augustus 2022 gegrond op art. 7:628 BW.

3.14.

[XX] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat [appellant] geen arbeid verrichtte, omdat (i) het voor [XX] niet inzichtelijk was met welke beperkingen zij rekening diende te houden bij het aanbieden van werk en (ii) [appellant] zonder deugdelijke grond niet meewerkte aan het inzichtelijk maken van de beperkingen. Het feit dat [appellant] niet werkte dient in redelijkheid dan ook voor rekening van [appellant] te komen, aldus [XX] .

3.15.

Art. 7:628 BW bepaalt dat de werknemer het recht op het naar tijdruimte vastgesteld loon verliest indien hij de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor zijn rekening behoort te komen. Bij het beoordelen van een loonvordering op grond van art. 7:628 BW komt het aan op alle omstandigheden van het geval.

3.16.

Art. 7:628 BW is ook van toepassing op het verrichten van andere, passende, arbeid (bij arbeidsongeschiktheid). Het hof stelt vast dat [appellant] zich weliswaar beschikbaar heeft gehouden, maar geen tewerkstelling heeft gevorderd in passende arbeid. Hij heeft daartoe evenmin een (al dan niet gespecificeerd) aanbod gedaan. De vordering die nu voorligt betreft een vordering tot loondoorbetaling tot einde dienstverband. Daarbij heeft [appellant] , zo begrijpt het hof, de hoogte van het thans gevorderde loon gegrond op het overeengekomen salaris voor de overeengekomen (bedongen) arbeid (gerelateerd aan de factor van de overeengekomen 31 uur) en niet gerelateerd aan arbeid die strookt met zijn restverdiencapaciteit met de daarbij behorende passende beloning. De loonvordering van [appellant] ontbeert naar het oordeel van het hof in dit opzicht een rechtsgrond.

3.17.

Het hof is voorts van oordeel dat het stagneren van de re-integratie en het gegeven dat [appellant] thans geen (passende) arbeid verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid voor rekening van [appellant] moet komen. Het hof zal hierna motiveren hoe hij tot dat oordeel komt.

3.18.

Art. 7:658a BW bepaalt dat de werkgever ten aanzien van de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. De re-integratieverplichting van de werkgever houdt onder meer in dat hij maatregelen treft en aanwijzingen verstrekt als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer in staat wordt gesteld passende arbeid te verrichten. Onder passende arbeid wordt in dit verband verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevraagd. De corresponderende verplichtingen van de werknemer staat in art. 7:660a BW.

3.19.

[appellant] is ingevolge art. 7:660a BW verplicht om gevolg te geven aan redelijke voorschriften of maatregelen van de werkgever of een door hem aangewezen deskundige. Het betreft hier voorschriften en maatregelen die ertoe kunnen leiden dat de werknemer zijn eigen arbeid weer hervat of andere passende arbeid gaat verrichten. [appellant] heeft dat naar het oordeel van het hof onvoldoende gedaan.

3.20.

Vaststaat dat [appellant] arbeidsongeschikt was voor zijn eigen functie van surveyor, die hij tot datum arbeidsongeschiktheid bekleedde aan boord van een schip. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanpassen van het eigen werk (aan boord van een schip) niet mogelijk was/is. [appellant] wenste desondanks (onverminderd) zijn eigen werk te verrichten, maar dan op kantoor en verwachtte van [XX] dat zij hem werk aanbood als surveyor (op kantoor). [appellant] heeft in dat kader (onder meer) verwezen naar werkzaamheden die hij verrichtte in Breda, op een eigen kantoorlocatie van [XX] , in de eerste periode van arbeidsongeschiktheid (2019). [appellant] meende, anders dan [XX] , dat dit geen aangepast werk betrof, maar eigen werk, zij het voor minder uren. [XX] heeft dit betwist, de functie van surveyor is een functie op een schip, een vergelijkbare kantoorfunctie bestaat niet. Onder verwijzing naar de keuringen en onderzoeken (onder meer in het kader van de WIA), waaruit blijkt dat er beperkingen bij [appellant] zijn ten aanzien van werken onder tijdsdruk en met deadlines, heeft [XX] zich (terecht) op het standpunt gesteld dat [appellant] ongeschikt is voor het eigen werk. De werkzaamheden die [appellant] verrichtte in Breda en in de periode van 21 oktober 2019 tot 7 oktober 2020 op het project te Oostende waren volgens [XX] (anders dan het eigen werk) gekaderd en vastomlijnd. [appellant] heeft zulks onvoldoende gemotiveerd weersproken. [XX] stelt dat er na het afronden van het werk (project) in Oostende geen vergelijkbare projecten waren waar [appellant] kon worden geplaatst.

3.21.

De situatie waarin [appellant] sinds 4 augustus 2022 verkeerde (geen arbeid en geen loon) vindt zijn oorsprong in de door het UWV afgewezen ontslagaanvraag, waarna [XX] advies vroeg aan de bedrijfsarts ter beantwoording van de vraag naar (onder meer) arbeidsmogelijkheden, voorwaarden en prognose. Na spreekuurcontact met [appellant] op 1 november 2021 heeft bedrijfsarts [persoon A] op 15 februari 2022 advies uitgebracht. [appellant] was het niet eens met de inhoud van het advies van de bedrijfsarts, omdat de bedrijfsarts meer beperkingen aangaf dan (in de FML van) de verzekeringsarts van het UWV. Kennelijk had de bedrijfsarts meer, dan wel andere beperkingen opgenomen dan in de FML van de verzekeringsarts van het UWV van januari 2021 (herbeoordeling WIA) voorkwamen. Het hof leidt uit de hierop volgende uitvoerige correspondentie af dat [appellant] enerzijds meende dat zijn medische situatie ongewijzigd was ten opzichte van (de FML die behoort bij) het moment van de herbeoordeling WIA in januari 2021, terwijl hij anderzijds (steeds) meende geschikt te zijn voor zijn eigen arbeid in de vorm van een kantoorfunctie.

3.22.

Daar waar op dat moment de re-integratie stagneerde (althans dreigde te stagneren), [appellant] het niet eens was met het advies van de bedrijfsarts en de bedrijfsarts meldde geen nadere adviezen te kunnen of willen geven (wat daar overigens van zij), lag het voorstel van [XX] daartoe een extern bedrijfsgeneeskundige in te schakelen in de rede.

3.23.

[XX] heeft naar het oordeel van het hof dan ook op goede gronden op (onder meer) 4 en 23 februari 2022 voorgesteld om een externe bedrijfsgeneeskundige te verzoeken een nieuwe FML te maken, op basis waarvan een nieuw arbeidskundig onderzoek kon worden uitgevoerd. Voor onderzoek naar de mogelijkheden van het aanpassen van de eigen functie of mogelijkheden binnen de organisatie van [XX] moest immers onderzoek verricht worden naar de belastbaarheid en de bekwaamheden van [appellant] , zulks in relatie tot mogelijke functies binnen [XX] . In het licht van de geschetste situatie acht het hof de instructie aan [appellant] daaraan mee te werken zonder meer redelijk. [appellant] heeft daar bovendien verschillende malen mee ingestemd, onder meer bij e-mail van 10 februari 2022. Het doel van [XX] om daarmee een antwoord te krijgen op de vraag of het eigen werk passend te maken is, dan wel andere passende werkzaamheden aanwezig zijn in (of buiten) de organisatie, strookt met de verplichtingen die zij als werkgever heeft. [XX] kan geen passende functies binnen de organisatie aanbieden of een andere functie aanpassen, als zij geen inzicht heeft in hetgeen waartoe [appellant] in staat is, zeker niet als partijen onverminderd twisten over belastbaarheid en mogelijkheden, [appellant] het ook niet eens is met de bevindingen van de bedrijfsarts en vasthoudt aan zijn (eigen visie van) eigen arbeid.

3.24.

Daarbij is nog van belang dat de werkgever alle hervattingsmogelijkheden moet blijven onderzoeken, ook na wijziging in belastbaarheid. Dat [appellant] zelf van mening is dat de FML die op 8 februari 2021 door de verzekeringsarts is opgesteld leidend is mag zo zijn, maar dat is niet maatgevend. Belastbaarheid kan onderhevig zijn aan wijzigingen. Zo achtte het UWV het bij de tweede ontslagaanvraag niet onaannemelijk dat werknemer niet binnen 26 weken kan herstellen voor het verrichten van het eigen aangepaste werk, terwijl de bedrijfsarts in zijn rapport van februari 2022 meer beperkingen aangaf dan de verzekeringsarts op 8 februari 2021 in zijn FML.

3.25.

Wat hier verder van zij, tot enig advies aan [XX] is het niet gekomen. Na instemming met het onderzoek naar de FM(L) is het in de periode tot het gesprek van 29 juni 2022 niet tot een onderzoek gekomen omdat [appellant] het machtingsformulier niet tekende omdat hij het niet eens was met de inhoud van de gestelde vragen. Bij het gesprek op die datum is het proces omtrent het opstellen van de FML andermaal toegelicht en heeft [appellant] ingestemd. Daarna heeft hij een nadere aanvullende eis gesteld: een kennismaking met de arts van het door [XX] voorgestelde WIA Scopie. Na die kennismaking heeft hij het aangepaste machtigingsformulier niet ondertekend. Op 29 augustus 2022 is de afspraak gemaakt dat Ergatis een FML zou opstellen. Vervolgens ontstond er discussie over de door Ergatis (dan wel [XX] ) te ruim geformuleerde vragen. Na het vonnis van de kantonrechter heeft [appellant] , onder protest, meegewerkt aan het onderzoek van Ergatis.

3.26.

Ergatis heeft onderzoek verricht en de definitieve rapportage op 14 november 2023 naar [appellant] gezonden. [appellant] heeft geen toestemming gegeven om de medische rapportage naar de bedrijfsarts dan wel naar zijn werkgever te sturen. [XX] heeft geen FML ontvangen en ook geen inzage in de prognose van [appellant] . [appellant] is het (ook) niet eens met het rapport van Ergatis. Tot het aanbieden van nieuwe passende werkzaamheden is het dan ook, tot datum ontbinding arbeidsovereenkomst, niet meer gekomen.

3.27.

Op grond van alle hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het stagneren van het re-integratieproces en het niet verrichten van (passende arbeid) door [appellant] , [XX] niet kan worden verweten. De conclusie luidt dan ook dat [appellant] geen recht heeft op loon, nu het niet verrichten van passende arbeid (tot einde dienstverband) voor zijn rekening behoort te komen. De vierde grief van [appellant] slaagt niet.

3.28.

De vraag of de kantonrechter zijn oordeel ten onrechte heeft gegrond op de afspraak die partijen op 29 augustus 2022 hebben gemaakt heeft gezien het voorgaande geen zelfstandige betekenis meer. De tweede grief van [appellant] behoeft daarom geen bespreking meer.

Loonvordering: december 2021

3.29.

In incidenteel hoger beroep stelt [XX] zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte 7,5 uren aan achterstallig loon over de maand december 2021 heeft toegewezen.

3.30.

Er is geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat over november 2021 13 uur te veel is uitbetaald. [XX] heeft ook erkend dat zij in december 20,5 uren te weinig heeft uitbetaald, zodat per saldo over de maanden november 2021 en december 2021 7,5 uren te weinig zijn uitbetaald.

3.31.

[XX] stelt (ook) in hoger beroep dat die uren alsnog uitbetaald zijn bij de nabetaling in mei 2022. In mei 2022 zijn 139,44 uren uitbetaald, waarvan 131,75 over mei 2022 en 7,5 over december 2021. Desgevraagd heeft [XX] ter zitting ten overstaan van het hof bevestigd dat dit niet zichtbaar is op één van de loonstroken over de periode mei 2022. [appellant] heeft erkend dat in mei 2022 een nabetaling heeft plaatsgevonden, maar dat betrof volgens hem het achterstallig loon over de maanden januari 2022 tot en met april 2022. [XX] stelt daar weer tegenover dat nabetalingen over de maanden januari 2022 tot en met april 2022 zijn verwerkt in loonstroken van die betreffende maanden. [appellant] heeft in de memorie van antwoord in incidenteel appel erkend dat er in de periode januari 2022 tot en met april 2022 drie verschillende loonstroken over die maanden zijn verstrekt. Daarmee zou de lezing van [XX] kunnen worden onderschreven dat nabetalingen over de maanden januari 2022 tot en met april 2022 zijn verwerkt in loonstroken van die betreffende maanden, maar dit leidt nog niet tot de gevolgtrekking dat het gevorderde achterstallig loon over 7,5 uren is uitbetaald in mei 2022.

3.32.

[XX] stelt echter ook dat [appellant] maandag tot en met donderdag 7,75 uur per dag werkte, hetgeen strookt met de op 14 december 2021 overeengekomen 31 uur per week. Dit leidt tot een totaal aantal maandelijks gewerkte uren van 131,75 uur. In mei 2022 zijn 139,44 uren uitbetaald. Het verschil is 7,69, derhalve de door de kantonrechter ten onrechte toegewezen 7,5 uur, aldus [XX] .

3.33.

[appellant] heeft hiertegen in de memorie van antwoord in incidenteel appel geen concreet verweer meer gevoerd, zodat het hof uitgaat van de stelling van [XX] dat zij de 7,5 uur van december 2021 alsnog uitbetaald heeft bij de nabetaling in mei 2022. De grief in incidenteel hoger beroep van [XX] slaagt derhalve.

Slotsom

3.34.

Uit het voorgaande volgt dat zowel de eerste grief van [appellant] in principaal hoger beroep als de eerste grief van [XX] in incidenteel hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen zoals hieronder weergegeven in het dictum.

Buitengerechtelijke incassokosten

3.35

Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [appellant] heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De buitengerechtelijke kosten worden derhalve afgewezen.

Proceskosten

3.36.

Partijen zijn in eerste aanleg over en weer in het ongelijk gesteld. Het hof ziet, gelet op de ontwikkelingen na de eerste aanleg als hiervoor beschreven en de uitkomst in hoger beroep, geen aanleiding om de proceskostencompensatie van de kantonrechter te vernietigen. De grief van [XX] met betrekking tot dit onderdeel van het vonnis faalt.

In het principaal hoger beroep zijn partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld en worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het incidenteel appel is [appellant] grotendeels in het ongelijk gesteld. Hij wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [XX] , te begroten op € 858,00 (2 punten, helft van tarief I).

4 De uitspraak