Home

Hoge Raad, 18-11-1988, AD0506 AG5921, 7209

Hoge Raad, 18-11-1988, AD0506 AG5921, 7209

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 1988
Datum publicatie
15 september 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:1988:AD0506
Formele relaties
Zaaknummer
7209

Inhoudsindicatie

Antillenzaak. Nietige verkiezingsafspraken.

Uitspraak

18 november 1988

Eerste Kamer

Rek.nr. 7209

S.J.K.

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [verzoekster 1] ,gevestigd op [vestigingsplaats] ,2. [verzoeker 2]3. [verzoeker 3] ,

beiden wonende op [woonplaats] ,

VERZOEKERS tot cassatie,

Advocaat: Mr. J.L. de Wijkerslooth,

t e g e n

1. [verweerder 1] ,2. [verweerder 2] ,3. [verweerder 3] ,

allen wonende op [woonplaats]

VERWEERDERS in cassatie

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 15 september 1986 gedateerd verzoekschrift hebben verzoekers tot cassatie – verder aan te duiden met [verzoekers] – zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Aruba, met de vordering dat het Gerecht bij vonnis in kortgeding, uitvoerbaar bij voorraad, verweerders in cassatie sub 1 en 2 zal bevelen om binnen twee dagen nadat het in deze te geven vonnis aan hen zal zijn betekend, althans binnen een door het Gerecht te achten redelijke termijn, bij de bevoegde instantie hun ontslag als lid van de Staten van Aruba in te dienen, alsmede verweerder in cassatie sub 3 zal veroordelen om zo er omstandigheden mochten ontstaan die het voor hem wel mogelijk maken zijn Statenlidmaatschap te aanvaarden, zijn medewerking te verlenen, althans te gehengen en te gedogen dat [verzoeker 3] de statenzetel aanvaardt, het een en ander onder verbeurte door iedere gedaagde van een dwangsom van Afls. 10.000,-- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan welke verweerders in cassatie – verder te noemen [verweerders] – of een hunner in gebreke mochten blijven te voldoen aan het gegeven bevel c.q. vonnis.

Nadat [verweerders] tegen de vordering verweer hadden gevoerd, heeft het Gerecht bij vonnis van 2 oktober 1986 [verzoekers] niet ontvankelijk verklaard.

Tegen dit vonnis hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op Aruba.

Bij vonnis van 20 januari 1987 heeft het Hof het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg vernietigd, en opnieuw rechtdoende, de gevraagde voorzieningen geweigerd.

Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het Hof hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De zaak is voor [verzoekers] toegelicht door Mr. H.C. Grootveld.

De conclusie van Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 [verzoekers] hebben hun vorderingen gebaseerd op een overeenkomst die zou zijn gesloten tussen [verzoekster 1] en ieder van verweerders in het kader van de kandidaatstelling voor de op 22 november 1985 in het toenmalige eilandsgebied Aruba gehouden verkiezingen voor de Eilandsraad. Naar de stellingen van de [verzoekers] hield deze overeenkomst in dat een te bezetten zetel in de Eilandsraad wordt aangemerkt als een zetel behorende aan de [verzoekster 1] ; bracht zij bijgevolg voor [verweerder 1] en [verweerder 2] – die destijds gekozen zijn verklaard en hun zetel in de Eilandsraad (inmiddels de Staten van Aruba) hebben ingenomen – de verplichting mee om, nu zij hebben bedankt als lid van de [verzoekster 1] , hun zetel in de Staten ter beschikking van die partij te stellen door ontslagname als Statenlid, en vloeit daaruit, voor zover hier van belang, voor [verweerder 3] de verplichting voort om niet een aan de [verzoekster 1] toekomende zetel te bezetten, inden de mogelijkheid daartoe zich in de toekomst zou voordoen.

De vorderingen strekken tot nakoming van de overeenkomst althans het teniet doen van de volgens [verzoekers] onrechtmatige situatie, te weten het voortzetten van het Statenlidmaatschap door [verweerder 1] en [verweerder 2] en de dreiging van het innemen van een Statenzetel door [verweerder 3] , zulks terwijl zij geen lid meer zijn van de [verzoekster 1]

3.2 Het Hof heeft, in het midden latend of de door [verzoekers] gestelde en door [verweerders] ontkende tot aftreden verplichtende overeenkomst tot stand is gekomen, de gevraagde voorzieningen geweigerd op de grond dat die overeenkomst nietig is zodat daarvan geen nakoming kan worden gevorderd en handelen in strijd met die overeenkomst niet onrechtmatig is.Zijn beslissing heeft het Hof, voor wat [verweerder 1] en [verweerder 2] betreft, gebaseerd op zijn oordeel dat een dergelijke overeenkomst strijdt met het in de Staatsregeling neergelegde beginsel van het vrije mandaat van het Statenlid, welk beginsel de publieke orde betreft. Uit dit beginsel vloeit – aldus het Hof – voort dat de in de Staatsregeling vervatte regeling van de gevallen dat een Statenlid moet aftreden – waaronder een tot aftreden verplichtende overeenkomst met zijn (vroegere) politieke partij niet is begrepen – als uitputtend moet worden beschouwd. Dit oordeel is juist; onderdeel 1 van het middel faalt derhalve.Het Hof heeft voorts terecht geoordeeld dat de bepalingen van het indertijd geldende kiesreglement van publieke orde zijn zodat daaraan niet bij overeenkomst de kracht kan worden ontnomen, en dat die bepalingen geen ruimte laten voor een afspraak als volgens de stellingen van [verzoekers] met [verweerder 3] is gemaakt, zodat ook die afspraak als nietig moet worden beschouwd. Alle klachten van onderdeel 2 stuiten daarop af.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verzoekers] in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Bloembergen, Haak, Boekman en Davids, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Martens op 18 november 1988.