Home

Hoge Raad, 20-01-1989, AD0586 AG5982, 13 431

Hoge Raad, 20-01-1989, AD0586 AG5982, 13 431

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 januari 1989
Datum publicatie
6 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:1989:AD0586
Zaaknummer
13 431

Inhoudsindicatie

Beroepsaansprakelijkheid. Informatieplicht van notaris jegens client bij omzetting van huwelijkse voorwaarden in algehele gemeenschap van goederen.

Uitspraak

20 januari 1989

Eerste Kamer

Nr. 13.431

S.J.

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: Mr. R.V. Kist,

t e g e n

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk: Mr. W.A.J. van Lierop, later: Mr. M.V. Polak.

1. Het geding in feitelijke instanties

Thans eiseres tot cassatie — verder te noemen: [eiseres] — heeft bij exploot van 19 juni 1985 thans verweerder in cassatie — verder aan te duiden als: notaris [verweerder] — gedagvaard voor de Rechtbank te Assen en gevorderd dat de notaris zou worden veroordeeld haar ten titel van schadevergoeding ƒ. 350.000,-- te betalen.

Nadat notaris [verweerder] tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 19 augustus 1986 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Bij arrest van 18 februari 1987 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

Het vonnis van de Rechtbank en het arrest van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Notaris [verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

(i) [eiseres] is in 1951 in het huwelijk getreden op huwelijkse voorwaarden (gemeenschap van vruchten en inkomsten);

(ii) eind 1973 geraakte haar echtgenoot, toen notaris te Groningen, in financiële moeilijkheden, waarvan [eiseres] stelt onkundig te zijn gebleven, maar die de aandacht hadden van de bevoegde Kamer van Toezicht;

(iii) in verband met deze financiële moeilijkheden en gelet op de vermogenssituatie van [eiseres] heeft de Kamer van Toezicht in haar vergadering van 18 december 1973, op voorstel van haar lid, notaris [verweerder], aan de echtgenoot van [eiseres] in overweging gegeven voormeld huwelijksgoederenregime om te zetten in een algehele gemeenschap van goederen;

(iv) de echtgenoot van [eiseres] heeft de tot deze omzetting nodige notariële akte ontworpen en daarop toestemming van de Rechtbank gevraagd en verkregen;

(v) in het desbetreffende rekest werd het motief voor de beoogde wijziging als volgt verwoord:

‘’Bij de man staat voorop een goede verzorging van zijn echtgenote en deze verzorging is naar de mening van verzoekers het best gegarandeerd wanneer tussen verzoekers de wettelijke algehele gemeenschap van goederen zal bestaan.’’;

notaris [verweerder] droeg van dit rekest kennis voordat hij de onder (vi) bedoelde akte verleed;

(vi) op 11 april 1974 heeft notaris [verweerder] de notariële akte verleden waarbij de huwelijkse voorwaarden werden gewijzigd; voordien heeft hij aan [verweerder] en haar echtgenoot een mondelinge toelichting op de inhoud van de akte gegeven; de reden voor de omzetting en de consequenties daarvan waren [eiseres] destijds niet duidelijk;

(vii) in 1979 is tussen [eiseres] en haar echtgenoot scheiding van tafel en bed uitgesproken; bij de verdeling van de daardoor ontbonden gemeenschap bleek dat het vermogen van [eiseres] vrijwel geheel was aangewend ter betaling van de schulden van haar echtgenoot;

(viii) in dit geding stelt [eiseres] dat notaris [verweerder] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door, in strijd met hetgeen hem in verband met de hem bekende bijzondere aspecten van deze zaak betaamde, bij het verlijden van de hiervoor onder (vi) bedoelde akte na te laten haar te wijzen op de consequenties welke de omzetting van het huwelijksgoederenregime voor haar zou kunnen hebben; op grond daarvan vordert [eiseres] van notaris [verweerder] vergoeding van de door haar ten gevolge van het verlies van haar vermogen geleden schade;

(ix) Rechtbank en Hof hebben die vordering afgewezen.

3.2 In zijn rechtsoverweging 4 is het Hof klaarblijkelijk — en terecht — ervan uitgegaan dat een notaris ingevolge art. 30, tweede lid, van de Wet op het notarisambt gehouden is, alvorens de akte te verlijden, aan de verschijnende personen een zakelijke toelichting op de inhoud daarvan te geven door hun de juridische betekenis daarvan duidelijk te maken. Aan deze verplichting heeft notaris [verweerder], naar 's Hofs oordeel, voldaan door alvorens de akte te verlijden [eiseres] en haar echtgenoot erop te wijzen dat het gevolg van de voorgenomen omzetting zou zijn ‘’dat alle huidige en toekomstige vermogensbestanddelen van beide echtgenoten, activa en passiva, hun gemeenschappelijke eigendom en schulden zouden worden’’.

De Hoge Raad begrijpt 's Hofs verdere gedachtengang aldus dat het Hof primair van oordeel is dat een notaris beroepshalve nimmer tot méér verplicht is dan tot het geven van evenbedoelde toelichting, maar dat, ook als dat anders zou zijn, de bijzondere omstandigheden van dit geval niet wettigen notaris [verweerder] tot méér gehouden te achten. Bij dit laatste is voor het Hof beslissend dat notaris [verweerder] heeft mogen veronderstellen dat [eiseres] van de benarde financiële situatie van haar echtgenoot op de hoogte was. Hij behoefde zich — oordeelt het Hof ten slotte in het voetspoor van de Rechtbank — alvorens de akte te verlijden niet bij [eiseres] ervan te vergewissen dat zij van die situatie op de hoogte was.

3.3 Deze gedachtengang wordt door het middel terecht als rechtens onjuist bestreden.

Onjuist is vooreerst dat een notaris bij het verlijden van een akte nimmer tot meer is gehouden dan tot vorenbedoelde zakelijke toelichting op de inhoud van de akte: de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de notaris beroepshalve is gehouden tot het geven van verdergaande informatie, en met name tot het wijzen op specifieke aan de voorgenomen rechtshandeling verbonden risico's.

Onjuist is voorts dat de bijzondere omstandigheden van dit geval niet wettigen notaris [verweerder] gehouden te achten zich, alvorens de akte tot omzetting van de gemeenschap van vruchten en inkomsten in een algehele gemeenschap van goederen te verlijden, ervan te vergewissen dat [eiseres] van de benarde financiële situatie van haar echtgenoot op de hoogte was. Notaris [verweerder] toch was met die benarde situatie wel bekend, en hij wist daardoor dat gerede kans bestond dat het voor [eiseres] — die, naar hem bekend was, eigen vermogen had — aan die omzetting verbonden risico zich inderdaad zou verwezenlijken. Onder deze omstandigheden had notaris [verweerder] aan die omzetting niet mogen meewerken dan na zich — voor zover, in verband met het bepaalde in art. 73d Wet op het notarisambt, nodig: met toestemming van de echtgenoot van [eiseres] — ervan te hebben vergewist dat [eiseres], die naar hij wist juridisch een leek was, dat risico voldoende besefte. De functie van de notaris in het rechtsverkeer brengt immers (en bracht ook destijds) mee dat hij beroepshalve gehouden is naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht.

3.4 Uit het onder 3.3 overwogene volgt dat onderdeel b van het middel doel treft en dat onderdeel a geen behandeling behoeft. Laatstbedoeld onderdeel keert zich immers tegen gegrondbevinding van een verweer dat, blijkens het voorgaande, niet ter zake dienend is. Dat notaris [verweerder] niet te kort is geschoten, valt niet daarop te baseren dat hij heeft mogen veronderstellen dat [eiseres] van de benarde financiële situatie van haar echtgenoot op de hoogte was; daartoe is nodig dat hij zich dienaangaande zekerheid had verschaft.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 februari 1987 en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt notaris [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op ƒ. 3.383,75, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Bloembergen, Haak, Roelvink en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Martens op 20 januari 1989.