Hoge Raad, 15-10-1996, ZD0139, 102.826
Hoge Raad, 15-10-1996, ZD0139, 102.826
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 oktober 1996
- Datum publicatie
- 20 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1996:ZD0139
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1996:1, Contrair
- Zaaknummer
- 102.826
Inhoudsindicatie
Ongeval met 5 doden; doodslag in het verkeer? Ontoereikend bewijs van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers: rijgedrag duidt niet op tevens op de koop toe nemen van eigen overlijden. Sr art. 287; Sv art. 359.1 en 3; WVW art. 36; WVW 1994 art. 6. Gefaseerde inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29 (Wet Terwee) niet in strijd met art. 26 IVBPR mede gelet op bestaande mogelijkheid om in een civiele procedure volledige schadevergoeding te vorderen, aldus HR. Sv art. 51a.
Uitspraak
15 oktober 1996
Strafkamer
nr. 102.826
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 1995 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te Tilburg, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Leuvensepoort" te 's-Hertogenbosch.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 22 december 1994, waarbij de verdachte tot straf is veroordeeld ter zake van "doodslag, meermalen gepleegd".
Het Hof heeft de verdachte deswege veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
dat verdachte op 3 april 1994 in de gemeente Heesch opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte opzettelijk toen en daar met een door hem, verdachte bestuurd motorrijtuig, waarin zich die [slachtoffer 5] bevond, geheel gaan rijden op een voor het hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook, op een moment dat een over laatstgenoemde rijstrook rijdend en hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (Volvo) waarin genoemde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich bevonden en een achter laatstgenoemd motorrijtuig rijdend en eveneens hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (Audi) tot op korte afstand waren genaderd, tengevolge waarvan aanrijdingen ontstonden tussen dit door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatstgenoemde motorrijtuigen tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zijn overleden.'
4.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal dossiernummer FlL2140/94-040330A d.d. 6 mei 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4 op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , brigadier van politie regio Brabant Noord, district 4 en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie regio Brabant Noord, district 4, houdt, zakelijk weergeven, onder meer in:
als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voornoemd:
Op 3 april 1994, omstreeks 19.55 uur, werden wij in opdracht van de Centrale meldkamer Regionale politie te 's-Hertogenbosch gezonden naar de Nistelrodenseweg in de gemeente Heesch. Onmiddellijk zijn wij ter plaatse gegaan. Aldaar zagen wij voor ons op de linkerrijbaan - komende vanuit de richting van het dorp Heesch - een personenauto, merk Porsche, kleur grijs, dwars op de rijrichting staan. Wij zagen dat op de passagiersstoel, dus aan de rechterzijde van deze auto, een man hing met het hoofd voorover. Wij zagen dat de man zijn voeten onder het dashboard had. Door de getuigen Nimwegen en Treffers werd deze man, bij leven genaamd [slachtoffer 5] , met enige kracht uit de auto getrokken, omdat deze man met de voeten bekneld zat onder het dashboard.
Wij zagen voorts dat schuin voor de Porsche, deels in de oostelijke berm van de weg, een totaal verwoeste personenauto stond. Deze auto was van het merk Volvo, kleur rood, type 340. Wij zagen in deze auto de lichamen van in totaal vier mensen. Deze vier mensen bleken bij leven genaamd te zijn:
1. [slachtoffer 3] ;
2. [slachtoffer 1] ;
3. [slachtoffer 4] ;
4. [slachtoffer 2] .
Wij zagen dat de vier slachtoffers geen teken van leven gaven.
Vervolgens zagen wij dat rechts van de dwars op de oostelijke rijbaan van de Nistelrodenseweg te Heesch staande Porsche een personenauto stond, merk Audi, waarvan de voorzijde totaal vernield was.
Door de inmiddels ter plaatse verschenen arts van de GGD, tevens gemeentelijk lijkschouwer, werd ter plaatse de dood geconstateerd van de vijf slachtoffers.
Ter plaatse doende werden wij door omstanders er op gewezen dat de bestuurder van de Porsche lopend was weggevlucht via een naast de weg liggend akkerveld. De bestuurder zou gewond zijn aan de knieën de benen, de armen en het hoofd.
De ter confrontatie en andere onderzoeken in het Sint Annaziekenhuis te Oss aanwezige politieambtenaren zagen op 3 april 1994, omstreeks 22.50 uur aldaar een man binnenkomen, vergezeld van de broer van het slachtoffer [slachtoffer 5] . Deze man had diverse verwondingen in het gezicht en bewoog zijn linkerarm zeer moeilijk.
Zij zagen dat het hoofd van de man gewikkeld was in een doek.
Desgevraagd deelde de man mede dat hij in een Porsche had gezeten die betrokken was geweest bij een verkeersongeval.
De man werd als verdachte aangemerkt en was genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende [a-straat 1] te [woonplaats] .
2. Een proces-verbaal, mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 6 april 1994 van de Regiopolitie Noord/District 4/Oss op ambtseed cq ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend door drie daartoe bevoegde en in dat proces-verbaal genoemde verbalisanten houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik had op zondag 3 april 1994, te 22.55 uur het eerste directe contact met de verdachte [verdachte] , leidende tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 36 van de Wegenverkeerswet. Ik nam waar dat de adem van de verdachte [verdachte] rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Hierop heb ik verdachte aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 36, derde lid, van de Wegenverkeerswet.
als relaas van verbalisanten:
Door de GGD-arts Y.M.M. Magnusson werd verklaard dat de verdachte niet in staat werd geacht om een blaastest uit te voeren. Redenen hiervoor waren de verwondingen van verdachte aan het gelaat en arm.
Hierop is overgegaan tot een bloedonderzoek.
Wij hebben de verdachte gevraagd of deze toestemming gaf tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b, van de Wegenverkeerswet. De verdachte verleende daartoe toestemming.
Vanaf het moment dat verdachte [verdachte] in het ziekenhuis in contact kwam met verbalisant [verbalisant 3] heeft hij geen alcoholhoudende drank meer genuttigd.
Op maandag, 4 april 1994, te 00.15 uur, heeft de GGD-arts Y.M.M. Magnusson in aanwezigheid van ons, verbalisanten Hendriks en Van Haren, door middel van een venapunctie de verdachte bloed afgenomen.
als relaas van verbalisant Van Haren:
Ik heb het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling bloed- en urineonderzoek (Besluit Minister van Justitie van 25 september 1987 nummer 413/687, Ned. Stcrt 1987,187) gewaarmerkt, verpakt en dit alsmede het bloedafnameformulier voorzien van en genummerd en op naam gesteld identiteitszegel met nummer 14716. Ik heb mij ervan vergewist dat het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de Regeling bloed- en urineonderzoeken is verzonden naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.
3. Een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, dragende zaaknummer 064601, d.d. 14 april 1994, voorzien van een identiteitszegel 14716 met de vermelding [verdachte] , [geboortedatum] -67, opgemaakt op de eed als vast gerechtelijk deskundige en ondertekend door ir. M.L. Hordijk, scheikundige, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als relaas van rapporteur:
De bepaling van het alcoholgehalte in het bloed van [verdachte] , [a-straat 1] te [woonplaats] , geschiedde door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens de A.D.H.-methode.
Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de voorgeschreven korrektie 0.72 mg alkohol per ml bloed.
4. Een akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Heesch d.d. 6 april 1994. Deze akte houdt – zakelijk weergegeven- onder meer in:
[slachtoffer 2] is overleden op 3 april 1994 te 19.45 uur in de gemeente Heesch.
5. Een akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Heesch d.d. 6 april 1994. Deze akte houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
[slachtoffer 4] is overleden op 3 april 1994 te 19.45 uur in de gemeente Heesch.
6. Een akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Heesch d.d. 6 april 1994. Deze akte houdt, zakelijk \weergegeven, onder meer in:
[slachtoffer 1] is overleden op 3 april 1994 te 19.45 uur in de gemeente Heesch.
7. Een akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Heesch d.d. 6 april 1994. Deze akte houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
[slachtoffer 3] is overleden op 3 april 1994 te 19.45 uur in de gemeente Heesch.
8. Een akte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Heesch d.d. 5 april 1994. Deze akte houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
[slachtoffer 5] is overleden op 3 april 1994 te 20.00 uur in de gemeente Heesch.
9. Een proces-verbaal van verhoor van getuige op 15 september 1994 door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het arrondissement 's-Hertogenbosch houdt, zakelijk weergegeven onder meer in:
als verklaring van [betrokkene 1] :
Op 3 april 1994 omstreeks 19.40 uur reed ik als bestuurder van een personenauto, merk Seat, kleur rood, vanaf de Wijststraat de Nistelrodenseweg te Heesch op. Bij de kruising had ik goed naar links gekeken en bij het opdraaien van de Nistelrodenseweg had ik geen Porsche zien aankomen. Vrij kort daarna keek ik voor het eerste maal in mijn achteruitkijkspiegel en ook toen zag ik nog geen Porsche. Toen ik voor de tweede keer in mijn achteruitkijkspiegel keek zag ik dat de Porsche al heel dicht achter mijn auto reed. De Porsche zat vlak achter mij en ik schrok daarvan. Volgens mij kan het niet zo zijn dat de Porsche voor mij plotseling heeft moeten remmen, juist omdat, toen ik voor de eerste maal in mijn spiegel keek, ik die Porsche in het geheel nog niet had gezien. Vanaf het moment dat ik de Porsche voor het eerst zag heb ik hem constant in de gaten gehouden. De Porsche heeft 2 à 3 maal geprobeerd mij in te halen. Ik leidde dat af uit het feit dat de Porsche 2 à 3 maal vrij abrupt naar links kwam en meteen weer naar rechts ging.
Ik blijf voor het overige volledig bij de verklaringen die ik op 4 en 17 april 1994 bij de politie heb afgelegd (pag. 131 tot en met 134 van het doorgenummerd proces-verbaal van politie), te weten:
"Ik keek ondertussen naar voren en zag uit tegenovergestelde richting op de andere rijbaan een donkerkleurige auto naderen.
Achter de donkerkleurige auto reed een lichtkleurige auto. Tijdens de vierde inhaalpoging van die Porschebestuurder zag ik in een flits uit de tegenovergestelde richting de donkerkleurige auto naderen. Vanuit mijn linkerbuitenspiegel zag ik de donkere auto recht op de voorzijde van de Porsche inrijden. Ik zag via mijn spiegel dat de gehele achterzijde van de donkere auto vrij van de grond kwam. Met betrekking tot de lichtkleurige auto kan ik alleen maar vertellen dat deze in de rechterzijkant van de Porsche was gereden. Dit heb ik pas gezien toen ik was gestopt en uitgestapt. Toen de Porsche achter mij reed zag ik twee personen in de Porsche zitten."
Toen ik na de aanrijding naar de Porsche liep zag ik dat bij de bestuurderszitplaats een man zich oprichtte. Ik zag dat die man uit de auto strompelde. Deze man droeg een blauwe spijkerbroek en had kort geknipt donkerblond haar. Hij viel enkele malen. Ik zag deze man een weiland inlopen. In de Porsche zag ik rechts op de bijrijderszitplaats een man liggen. Deze man lag onderuit geschoven tegen het rechterportier aan.
Ik schat dat vanaf het moment dat ik die Porsche voor het eerst in mijn spiegel zag tot aan de klap van de aanrijding er een tijdsbestek is voorbijgegaan van 30 à 45 seconden.
10. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 4 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Oss op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] voornoemd houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verkleuring van G.H. de Wit aan verbalisant [verbalisant 1] voornoemd:
Op 3 april 1994, tegen 20.00 uur, reed ik in mijn auto, merk Audi, over de Nistelrodenseweg te Heesch, komende vanuit de richting van Nistelrode. Ik reed achter een personenauto, merk Volvo. Wij reden met een snelheid van ongeveer 70 à 75 kilometer per uur. Het was druk, met name op de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer. Plotseling zag ik dat da Volvo voor mij naar rechts zwenkte. Ik schoot de Volvo voorbij en zag ineens een andere auto dwars over de rijbaan voor mij schuiven. Ondanks hevig remmen reed ik met volle vaart tegen de rechterzijde van de auto, waarvan ik later zag dat dit een Porsche betrof. Nadat mijn auto tot stilstand was gekomen stapte ik uit en liep onmiddellijk naar de rechterkant van die
Porsche. Aan de linkerkant van die Porsche stapte een man uit. Ik weet zeker dat dit bestuurder was van die Porsche. Ik zag dat aan de rechterzijde van de Porsche een man was gezeten. Deze bleek bekneld te zitten. De bestuurder van de Porsche rende weg. De bestuurder bleek naar ik hoorde in zijn gezicht gewond te zijn. De man vluchtte desondanks weg via het veld dat naast de weg lag. Het betrof een lange smalle man.
11. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 4 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Qss op ambtseed opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2] voornoemd, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [betrokkene 2] aan de verbalisant [verbalisant 2] voornoemd:
Op 3 april 1994 omstreeks 19.45 uur, reed ik als bestuurster van mijn auto over de rijbaan van de Nistelrodenseweg, gaande in de richting van Heesch.
Ik reed met mijn auto achter een grijze personenauto. Ik zag dat voor de grijze personenauto een rode personenauto reed. Ik zag dat deze auto's vaart minderden. Wij reden met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur. Ik zag een sportwagen op dezelfde weg rijden komende uit tegenovergestelde richting, in de richting van Nistelrode. Ik zag in een flits dat deze sportwagen plotseling met een onverwachte beweging de rijbaan bestemd voor het verkeer gaande in de richting Heesch opreed. Ik zag dat deze sportwagen vlak voor de voor mij rijdende rode auto de rijbaan opreed.
Vervolgens zag ik dat die rode auto gelanceerd werd en met de neus omhoog de lucht in werd geslingerd. Hierna zag ik dat deze rode auto, gezien mijn rijrichting, in de rechterberm tot stilstand kwam. Vervolgens zag ik dat de voor mij rijdende grijze personenauto op die sportwagen inreed.
Mijn echtgenoot, de heer Oldenhof, die rechtsvoor op de passagiersplaats zat van de door mij bestuurde auto, sprong onmiddellijk uit de auto en rende in de richting van de rode auto. Ik ben eveneens uitgestapt om te kijken of ik kon helpen. Ik zag plotseling een jongeman lopen op het, gezien mijn rijrichting, gelegen linkerfietspad. Ik zag dat deze jongeman gewond was. Ik ben naar de sportwagen gerend omdat die in brand stond en in die auto nog iemand aanwezig was.
Ik zag dat op de passagiersplaats rechts voorin van die sportwagen een man zat. Ik heb samen met mijn echtgenoot en omstanders geprobeerd die man uit de sportwagen te halen. Dit lukte niet omdat hij met zijn benen helemaal klem zat tussen de onderkant van het dashboard en de rechtervoorzitting/rechtervoorportier. Ik weet zeker dat in die sportwagen maar twee personen hebben gezeten.
12. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 4 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Qss op ambtseed opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2] voornoemd, houdt zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [betrokkene 3] aan de verbalisant [verbalisant 2] voornoemd:
Op 3 april 1994, omstreeks 19.45 uur, reed ik over de rijbaan van de Nistelrodenseweg gaande in de richting van Heesch. Mijn vrouw bestuurde onze auto. Ik zag dat voor mij een grijze Audi reed. Voorts zag ik dat voor deze Audi een rode Volvo reed. Plotseling zag ik dat een bronskleurige Porsche, rijdende over dezelfde weg, doch komende vanuit tegenovergestelde richting, een abrupte manoeuvre naar links maakte. Ik zag dat deze Porsche op onze weghelft kwam, vlak voor de voor ons rijdende Volvo. Vervolgens zag ik dat die rode Volvo met de neus omhoog gelanceerd werd en hierna in de rechterberm tot stilstand kwam. Ik ben uit de auto gesprongen en naar de plek van de aanrijding gerend. Op dat moment zag ik dat vanaf de Porsche een jongeman wegrende. Ik liep naar de Porsche, waarin nog een persoon zat. Ik heb deze man samen met een ander uit de Porsche gehaald. Dit viel niet mee omdat de man op de rechtervoorstoel zat en met zijn benen en onderlichaam klem zat tussen de rechtervoorstoel/rechterportier en het onderste gedeelte van het dashboard. Ik heb maar een persoon zien wegrennen vanaf de Porsche kort na de aanrijding.
13. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 5 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Oss op ambtseed opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [betrokkene 4] aan verbalisant [verbalisant 1] voornoemd:
Ik ben van beroep brandweerman. Op 3 april 1994, omstreeks 19.45 uur, bevond ik mij bij mijn familie aan de Nistelrodenseweg te Heesch. Mijn oom zei dat er een aanrijding had plaatsgevonden. Ik hoorde een neefje roepen dat er een auto in brand stond. Ik ben onmiddellijk naar de betrokken plek gelopen. Ik zag dat dwars op de rijbaan van de Nistelrodenseweg een Porsche stond. Ik zag dat het portier aan de bestuurderszijde openstand. Ik zag dat er op de passagiersstoel rechtsvoorin de auto een man was gezeten. Ik keek om in de richting van de in de berm staande Volvo. Ik zag dat daarin vier mensen zaten. In de Volvo heb ik de twee voorin zittende mensen nog gevoeld. Ik zag en voelde dat deze twee mensen al overleden waren. De twee anderen lagen onderin de auto. Ik ben terug gegaan naar de Porsche. Een van de omstanders stampte op mijn verzoek de achterruit van de Porsche kapot omdat ik wilde proberen de passagier uit de auto te trekken. Dat lukte echter niet. Hij zat te ver weg en het raam bleek te laag. Hij bleek ook vast te zitten met zijn voeten en wel onder het dashboard aan de rechterzijde van de auto.
Later lukte het samen met een ander wel om dit slachtoffer uit de auto te trekken. Het slachtoffer leefde volgens mij niet meer. Ik voelde dat ook naderhand. Ik merk daarbij op dat ik acht jaren ambulancedienst heb gereden en dienaangaande ervaring heb opgebouwd. De man die uit de auto werd getrokken betreft zonder twijfel de passagier van de auto, waarvan ik later hoorde dat dit [slachtoffer 5] was. Zoals ik al verklaarde zat dit slachtoffer met de voeten bekneld onder het dashboard.
14. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 5 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/0ss op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van F.J.R.C. Hoeks aan de verbalisant [verbalisant 1] voornoemd:
Op 3 april 1994, omstreeks 20.00 uur, reed ik per fiets vanuit het dorp Heesch naar het dorp Nistelrode. Op dat tijdstip zag ik dat over de rijbaan van de Nistelrodenseweg een Porsche, grijs van kleur, mij met zeer hoge snelheid voorbij reed. Ik zag dat hij diverse voor hem rijdende auto's inhaalde op zeer gevaarlijke wijze. Hij naderde de voor hem rijdende auto's tot zeer kort om dan vervolgens met een korte beweging deze voorbij te rijden en dan weer naar rechts te zwenken. Ik zag dat hij bij de zijweg de Wijsstraat de voorsorteervakken voor linksaf volgde en zijn weg rechtdoor vervolgde. Hij reed rechtdoor en volgde toen ook de voorsorteervakken voor het tegemoetkomende linksafslaande verkeer.
Even later zag ik dat dezelfde Porsche bij een auto-ongeluk betrokken was.
15. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 5 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Oss op ambtseed opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, houdt zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [betrokkene 5] aan de verbalisant [verbalisant 1] voornoemd:
Op 3 april 1994, omstreeks 19.50 uur, reed ik met mijn auto vanuit de richting Oss in de richting van Nistelrode. Ik stopte voor de verkeerslichten van het kruispunt te Heesch. Toen ik stilstond werd ik links van mij voorbijgereden door een lichtkleurige Porsche. Deze passeerde mij met zeer hoge snelheid en reed met onverminderde snelheid zeer hard door rood de kruising over. Ik zag dat de auto rechtdoor reed. Ik zag dat hij na vervolgens het verkeerslicht van de Hoogstraat te hebben gepasseerd, een voor hen uit rijdende auto inhaalde. Dit ging ternauwernood goed met de tegenligger. De Porsche kon nog net op tijd naar rechts rijden. Ook zag ik dat de auto niet stopte voor het volgende rode verkeerslicht en met onverminderde snelheid doorreed. Korte tijd later zag ik dat de eerder door mij waargenomen Porsche betrokken was bij een ongeval op de Nistelrodenseweg. Ik zag dat de Porsche dwars over de rijbaan van de Nistelrodenseweg stond en dat aan de andere zijde van de Porsche een Volvo totaal vernield stond. Ook zag ik dat tegen de rechterzijde van de Porsche een derde auto stond, die aan de voorzijde was vernield.
16. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 4 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Oss op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [betrokkene 6] aan de verbalisant [verbalisant 1] voornoemd:
Op 3 april 1994, enkele minuten voor acht uur 's avonds, reed ik met mijn vrouw per fiets langs de rijbaan van de Osseweg te Heesch.
Op genoemd tijdstip zagen mijn vrouw en ik een sportauto uit de richting Oss komen. Ik zag dat de Porsche met zeer hoge snelheid reed. De Porsche reed, gelet op de bekendheid van mij ter plaatse, veel harder dan de toegestane 80 kilometer per uur. Kort daarop zag ik een grote ravage van op elkaar gebotste auto's. Daaronder de eerder door mij omschreven sportauto.
17. Een proces-verbaal nummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 14 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4 's-Hertogenbosch, Dienst Algemene Ondersteuning, onderafdeling technische ondersteuning, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , technisch controleur van de regiopolitie Brabant Noord, houdt, zakelijk weergegeven onder meer in:
als relaas van verbalisant [verbalisant 4] voornoemd:
Op 3 april 1994, omstreeks 20.15 uur, heb ik een technisch- en een sporenonderzoek ingesteld in verband met een aanrijding waarbij drie personenauto's, te weten een Porsche, een Volvo en een Audi waren betrokken en vijf mensen de dood vonden te Heesch op de Nistelrodenseweg.
Dit ongeval vond plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nistelrodenseweg, ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom in de gemeente Heesch. Deze weg bestaat uit 1 rijbaan die is verdeeld in twee rijstroken. Ter plaatse van de aanrijding was de rijbaan recht en was het uitzicht zodanig dat eventueel tegemoetkomend verkeer zeer goed waar was te nonen. Ten tijde van het ongeval was het nog normaal daglicht. Uit de afgetekende remsporen afkomstig van de linker voor- en linkerachterband van de Porsche bleek dat de bestuurder van de Porsche, komende vanaf de rechterrijstrook, een stuurbeweging naar links had gemaakt en vrijwel meteen was begonnen met rennen. Vanaf het punt waarbij de remsporen zichtbaar werden tot aan de plaats van de aanrijding mat ik een afstand van 21.30 meter. Uit het sporenonderzoek op het wegdek van de Nistelrodenseweg bleek dat de Porsche zich geheel links op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer bevond op het moment dat de Volvo vanaf de tegengestelde richting naderde. De Porsche botste met de linkervoorzijde tegen de linkervoorzijde van de Volvo. Als gevolg van deze botsing draaide de Porsche een kwart slag linksen en kwam dwars op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer tot stilstand. Op enige afstand achter de Volvo reed de Audi die in dezelfde richting reed als de Volvo. De Volvo werd als het ware van de rijbaan geworpen en hierdoor reed de Audi met zijn voorzijde al rennend tegen de rechterzijde van de Porsche zonder dat de Audi de Volvo raakte.
18. Een rapport opgesteld door ing. A. Sloetjes, Automobiel- en Verkeersongevallen-deskundige van het Koninklijke Nederlandse Toeristenbond ANWB d.d. 13 oktober 1994, kenmerk DiVr/ALUü/OA-940813.1, inzake de strafzaak tegen [verdachte] , houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als relaas van ing. A. Sloetjens voornoemd:
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, Mr. G.J. Roeterdink, heeft mij op 25 augustus 1994 benoemd tot deskundige in deze zaak. Bij voornoemde gelegenheid is mij verzocht mijn oordeel te geven over de vraag of het -gelet op de beschikbare gegevens omtrent de toedracht van het ongeval- redelijkerwijs/technisch mogelijk kan zijn geweest, dat verdachte [verdachte] en [slachtoffer 5] kort voor het ongeval van plaats verwisseld hebben op de wijze als door verdachte [verdachte] verklaard.
Op grond van de mij ter inzage verstrekte stukken, de door mij verrichte proeven en mijn waarnemingen tijdens de reconstructie acht ik het om meerdere redenen niet mogelijk dat [verdachte] en [slachtoffer 5] kort voor het ongeval van plaats zijn verwisseld op de wijze zoals door [verdachte] wordt opgegeven.
19. Een proces-verbaal mutatienummer LJN PL2140/94-622846 d.d. 5 april 1994 van de Regiopolitie Brabant Noord/District 4/Oss op ambtseed opgemaakt en ondertekend door de verbalisant [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 5] , brigadier van gemeentepolitie Qss, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [verdachte] aan de verbalisanten [verbalisant 2] en Damen voornoemd:
Op maandag 3 april 1994, omstreeks 17.00 uur ben ik met mijn auto naar mijn vriend [slachtoffer 5] te Nuland gereden. Daarna zijn we samen met de Porsche van lias naar Lith gereden en hebben daar in een café drie of vier glazen bier gedronken. Vervolgens zijn we naar Oss gereden en hebben daar in het café " 't Vervolg" een paar glazen bier gedronken. Hierna zijn we naar een café aan de Berghemseweg te Oss gegaan, alwaar we een paar pilsjes hebben gedronken. Hierna zijn Has en ik richting Nistelrode gereden. Plotseling was er de aanrijding. Na de aanrijding ben ik uit de Porsche gestapt. Ik ben via het linkerportier uitgestapt. Ik ben na de aanrijding weggelopen van de plaats van aanrijding.
20. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 augustus 1994 door de rechter-commissaris Mr. G.J. Roeterdink, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
als verklaring van [verdachte] :
Op de weg naar Nistelrode is met een snelheid van ongeveer 120 à 130 kilometer gereden. Het is mogelijk dat op een of meer kruisingen door rood licht is gereden.
4.3. Voorts heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen:
Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat een onbekende derde de Porsche heeft bestuurd. Later heeft verdachte verklaard dat niet hij, maar [slachtoffer 5] de bestuurder is geweest van de Porsche en dat hij, verdachte, alleen maar heeft ingegrepen om een aanrijding te voorkomen omdat [slachtoffer 5] niet goed oplette en dat hij door plaatsverwisseling kort voor de aanrijding op de bestuurdersstoel van de Porsche terecht is gekomen.
Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof is verdachte degene geweest die de Porsche op 3 april 1994 op de Nistelrodenseweg heeft bestuurd. Dat verdachte de bestuurder van de Porsche is geweest leidt het hof af uit de hiervoor onder de bewijsmiddelen opgenomen omstandigheden, te weten:
- verdachte is na de aanrijding via het linkerportier uitgestapt;
- [slachtoffer 5] werd na het ongeval bekneld met zijn voeten/onderlichaam tussen de onderkant van het dashboard en de rechtervoorstoel van de Porsche aangetroffen;
- uit het rapport van de deskundige Sleetjes blijkt dat het om meerdere redenen niet mogelijk is geweest dat verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 5] kort voor het ongeval van plaats zijn verwisseld op de wijze zoals door verdachte wordt opgegeven;
Het hof heeft bij zijn oordeelsvorming mede acht geslagen op de feiten en omstandigheden zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen. Ter terechtzitting in hoger beroep is de videoband van de op 20 september 1994 gehouden reconstructie met eenzelfde type Porsche getoond.
De reconstructie toont aan dat een plaatsverwisseling, zoals die volgens verdachte kort voor het ongeval zou hebben plaatsgevonden, niet lukt of moeizaam verloopt en bovendien geruims tijd vergt, waarbij het hof nog opmerkt dat voorzover al sprake was van een "plaatsverwisseling", deze plaatsverwisseling eerst mogelijk bleek nadat tevoren diverse keren vergeefs was geprobeerd een plaatsverwisseling te bewerkstelligen. De reconstructie laat bovendien zien dat tijdens de plaatsverwisseling telkens het stuur van de Porsche met korte rukjes naar rechts werd gedraaid, hetgeen zou impliceren dat de Porsche, als gevolg van de bijzonder directe besturing, kort voor de aanrijding naar rechts moet zijn uitgeweken. Uit het gehouden sporenonderzoek door de politie en diverse getuigenverklaringen blijkt evenwel dat de Porsche kort voor de aanrijding niet naar rechts maar na een plotselinge beweging naar links is uitgeweken en op de linkerweghelft van de Nistelrodenseweg terecht is gekomen alwaar vervolgens de aanrijding met de Volvo en de Audi heeft plaatsgevonden.
Het hof is voorts van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is, dat een bestuurder en/of passagier bij een dreigende impact als in het onderhavige geval niet zo reageren als verdachte stelt dat er is gebeurd.
Door de raadsman van verdachte is, kort samengevat, betoogd dat de bestuurder van de Porsche niet het opzet, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad de slachtoffers te doden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat er met de Porsche kort voor de aanrijding met hoge snelheid is gereden, dat er twee maal door rood licht is gereden, dat er zich gevaarlijke inhaalmanoeuvres hebben voorgedaan en dat verdachte kort tevoren alcoholhoudende drank had gedronken.
Haar het oordeel van het hof heeft verdachte door op voormelde wijze aan het verkeer deel te nemen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat andere verkeersdeelnemers tengevolge van zijn handelwijze van het leven zouden worden beroofd zodat zijn opzet - in de zin van voorwaardelijk opzet - op die levensberoving betrekking had.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1.1. De onderhavige zaak betreft een geval waarin, naar in de gebezigde bewijsmiddelen besloten ligt, de verdachte na gebruik van alcoholhoudende drank met een personenauto, merk Porsche, zeer gevaarlijk heeft gereden en een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij vijf personen - te weten de vier inzittenden van de auto waarmee de Porsche in botsing is gekomen alsmede de mede inzittende van de Porsche - het leven hebben verloren. Alleen de verdachte zelf heeft het ongeval overleefd. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte deze vijf personen opzettelijk van het leven heeft beroofd.
5.1.2. In de gebezigde bewijsmiddelen ligt als vast stelling van het Hof besloten dat de verdachte met zijn Porsche rijdend op een tweebaansweg twee maal voor een rood verkeerslicht niet heeft gestopt, en diverse voor hem rijdende auto's heeft ingehaald door deze met een korte beweging voorbij te rijden en daarna gelet op de tegenliggers nog net op tijd weer naar rechts te zwenken, en voorts dat hij kort voor de aanrijding twee a drie maal heeft geprobeerd een voorliggende auto in te halen, daartoe vrij abrupt naar links en meteen weer naar rechts gaand. Tijdens de vierde inhaalpoging is hij met de door hem bestuurde Porsche frontaal tegen een uit de tegenovergestelde richting komende auto gebotst.
5.2. Degene aan wiens schuld, bij gelegenheid van een botsing met een door hem bestuurd motorrijtuig de dood van een ander te wijten is, kan ingevolge het ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen van kracht zijnde art. 36 WVW worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Indien de schuldige verkeerde onder zodanige invloed van een stof, zoals bijvoorbeeld alcohol, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht, of indien een van de andere in het derde lid van art. 36 WVW genoemde strafverzwarende omstandigheden van toepassing is, bedraagt de maximaal op te leggen gevangenisstraf drie jaren. Indien, gelet op het aantal slachtoffers, het feit bovendien meermalen is gepleegd bedraagt, ingevolge het bepaalde in art. 57 Sr, de maximaal op te leggen gevangenisstraf vier jaren. Krachtens de artikelen 6 jo. 175 van de thans van kracht zijnde Wegenverkeerswet 1994 gelden diezelfde maxima. Opmerking verdient dat de regering - de vraag onder ogen ziende of die maxima ook in de meest ernstige gevallen van grove onvoorzichtigheid met dodelijk gevolg de oplegging van een adequate straf mogelijk maken - indiening van een wetsvoorstel tot verhoging van die maxima overweegt.
5.3. Het geval kan zich voordoen dat ten aanzien van een verdachte die door zeer gevaarlijk te rijden een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt moet worden aangenomen dat deze de slachtoffers van dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat art. 287 Sr van toepassing is, bij welke bepaling een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren is bedreigd. Zo'n geval doet zich voor indien de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van die slachtoffers heeft gericht. Voorts kan een zodanig geval zich voordoen indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij – in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen - in dit verband wordt gesproken van voorwaardelijk opzet - kan, behalve op grond van de verklaring van de verdachte, worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval.
5.4. In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
5.5. Gelet op het evenoverwogene en in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte meermalen - kennelijk om een botsing te vermijden - een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken vooraleer de in de bewezenverklaring bedoelde fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, hetgeen er op wijst dat althans in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, behoeft de bewezenverklaring, in het bijzonder voorzover daarbij is aangenomen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van de slachtoffers, nadere motivering.
5.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
6. Beoordeling van het vierde middel
6.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de vordering van de benadeelde partij niet tot een bedrag van ƒ 18.036,50 had mogen toewijzen nu de gefaseerde inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29 betreffende de verbetering van de positie van slachtoffers van strafbare feiten (in werking getreden in de arrondissementen Dordrecht en 's-Hertogenbosch op 1 april 1993 en in de overige arrondissementen op 1 april 1995) in strijd is met het in art. 1 Grondwet en art. 26 IVBPR neergelegde gelijkheidsbeginsel.
6.2. Voorzover in het middel een beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in art. 1 Grondwet, miskent het dat de beoordeling van de grondwettigheid van wetten ingevolge art. 120 Grondwet niet toekomt aan de rechter.
6.3. Art. 26 IVBPR houdt in:
"All persons are equal before the law and are entitled without any discrimination to the equal protection of the law. In this respect the law shall prohibit any discrimination and guarantee to all persons equal and effective protection against discrimination on any ground such as race, colour, sex, language, religion, political or other opinion, national or social origin, property, birth or other status".
6.4. De onder 6.1. genoemde wet behelst voorzover te dezen van belang een wijziging van de regeling met betrekking tot de voeging van de benadeelde partij ter zake van haar vordering in het strafproces. Die wijziging houdt onder meer in dat de grenzen van de bedragen tot welke de rechter de vordering van de benadeelde partij kan toewijzen zijn vervallen en dat de benadeelde partij in haar vordering alleen dan ontvankelijk is indien de vordering eenvoudig van aard is. Voorts bestaat de mogelijkheid om de vordering van de benadeelde partij te splitsen in een gedeelte dat wel van eenvoudige aard is en een gedeelte waarbij dat niet het geval is en dat kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Tenslotte behelst de Wet onder meer enige voorschriften van procedurele aard met betrekking tot de personen die zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen, het tijdstip en de wijze van voeging, het recht op inzage in de processtukken en het bewijs van de geleden schade ter zake waarvan vergoeding wordt gevorderd.
6.5. Mede gelet op de voor het slachtoffer bestaande mogelijkheid om in een civiele procedure volledige schadevergoeding te vorderen, valt niet in te zien dat de gefaseerde inwerkingtreding van genoemde wet jegens de verdachte een schending van art. 26 IVBPR oplevert. De in de toelichting op het middel aangevoerde omstandigheid dat veroordeelden waarde zouden hechten aan de vertraagde executabiliteit van de vordering maakt dat niet anders.
6.6. Het middel is derhalve ongegrond.
7. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
8 . Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Keijzer, Bleichrodt, Schipper en Corstens in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 15 oktober 1996.