Hoge Raad, 03-06-1997, ZD0733, 104.750
Hoge Raad, 03-06-1997, ZD0733, 104.750
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juni 1997
- Datum publicatie
- 15 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1997:ZD0733
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:3
- Zaaknummer
- 104.750
Inhoudsindicatie
Dat een verdachte geen verklaring geeft voor belastende omstandigheid mag in bewijsoverweging worden betrokken. De rechter is niet gehouden tot het waarschuwen van een verdachte inz. de gevolgen van het niet aanvoeren van hem ontlastende omstandigheden. EVRM 6.2; Sv 29.1, 359.1 en 3. Weigering verklaring te geven voor belastende omstand. mag in bew.overweging worden betrokken. Rechter hoeft verdachte niet te waarschuwen voor gevolgen van niet aanvoeren van ontlastende omstandigheden. Het feit dat verdachte weigert een verklaring af te leggen of antwoord te geven kan op zich (mede gelet op art. 29.1 Sv) niet tot bew. bijdragen. Dat brengt niet mee dat de rechter niet in zijn bew.overwegingen mag betrekken dat een verdachte voor een omstandigheid die op zich of samen met andere bew.middelen redengevend moet worden geacht voor het bew., geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Het Hof heeft niet onbegr. in samenhang met de bewijsmiddelen inzake de herkenning van verdachte, de omstandigheden dat verdachte bij zijn aanhouding in bezit was van een strippenkaart die korte tijd na de feiten was afgestempeld in de omgeving, waar deze zouden zijn gepleegd, redengevend geacht voor het bew. Door in zijn bew. overwegingen te betrekken dat verdachte voor die omstandigheden geen redelijke verklaring heeft kunnen geven heeft het Hof geen rechtsregel geschonden. De rechter is niet gehouden tot het waarschuwen van een verdachte inzake de gevolgen van het niet aanvoeren van hem ontlastende omstandigheden.
Uitspraak
3 juni 1997
Strafkamer
nr. 104.750
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 februari 1996 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en voorts in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 mei 1995, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van 2. "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren" en 3. "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de beledigde partijen toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
2. hij op 12 oktober 1994 te Hilversum met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnaie, toebehorende aan [betrokkene 1] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft geslagen;
3. hij op 12 oktober 1994 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van het leven te beroven, met die opzet met een mes in de borst van [betrokkene 2] en in een zij van [betrokkene 3] heeft gestoken.
4.2. Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een ambtsedig proces-verbaal nummer RPGOOI/94-077129, opgemaakt op 12 oktober 1994 door [verbalisant 1] , brigadier van politie Gooi en Vechtstreek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 4] :
Ik ging op 12 oktober 1994 samen met mijn collega [betrokkene 1] naar het station in Hilversum. Op het station gingen we uit elkaar. Ik zag haar omstreeks 12.10 uur instappen. Even later begonnen er mensen te schreeuwen. Ik zag de deur van het treinstel waar [betrokkene 1] ingestapt was openstaan. Ik zag [betrokkene 1] trekkende bewegingen maken en hoorde haar iets roepen naar kennelijk iemand die aan haar tas of iets dergelijks aan het trekken was. Ik zag een neger met rastahaar trekkende bewegingen maken. Vervolgens zag ik dat omstanders trachtten die neger te beletten de tas te stelen dan wel hem aan te houden door hem vast te pakken. Ik zag de neger met zijn rechterarm uithalen naar het hoofd van een van de mannen die hem trachtten vast te pakken.
2. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 11/94-030156, opgemaakt op 13 oktober 1994 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent van Spoorwegpolitie te Utrecht, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik had mijn fiets neergezet op het station te Hilversum. Op het moment dat ik in de trein wilde stappen, botste een man tegen mij aan. Op het moment dat de man tegen mij aanbotste zag ik dat een vrouw hem vastpakte. Ik hoorde haar in de Engelse taal roepen: "Give me back my wallet". De man kon zich echter niet losmaken van de vrouw omdat zij hem stevig vast bleef houden. De man begon vervolgens met kracht tegen haar arm te slaan. Op een gegeven moment liet de vrouw haar beide handen los. Ik pakte de man vervolgens in een reflex vast, dit deed ik omdat ik doorhad dat zij was bestolen. De vrouw pakte de man opnieuw vast. Er kwam een mij onbekende man op ons toelopen die ik van een klapstoeltje had zien opstaan. Hij pakte de man die wij beiden vast hadden ook vast. De man die wij vasthielden begon vervolgens met kracht om zich heen te slaan, hierbij raakte hij mij met kracht op mijn linkerarm. Ik zag dat de vrouw een portemonnee pakte. De portemonnee pakte ze ergens bij de man vandaan. Ik liet de man los omdat de vrouw haar portemonnee had. De man stapte vervolgens de trein uit. Ik zag dat hij wegstapte in de richting van de tunnel. Plotseling kwam geheel onverwachts de man schreeuwend naar binnen springen recht op me af. Ik zag dat de man een slank rank mes van glimmend materiaal in zijn hand had en een stekende beweging in mijn richting maakte. Ik voelde de doodsangst. Ik ben vervolgens weggevlucht de coupé in. Op het moment dat de man naar binnen sprong zag ik tevens dat hij een stekende beweging maakte naar de andere man die zich ook nog op het balkon bevond. Ik zag deze persoon zich vervolgens voorover buigen. Aan het einde van de coupé zag ik een grote rode vlek op mijn overhemd verschijnen. Toen ik deze vlek aanraakte zag ik dat het bloed was, hierop riep ik vervolgens: "Ik ben gestoken". Ik voelde pijn in mijn borst. Achteraf besef ik dat ik aan de dood ontsnapt ben doordat het mes op mijn borstbeen is afgeketst. De behandelend arts verklaarde dat als het mes een centimeter naar beneden, rechts of links terecht was gekomen, ik dood had kunnen zijn of ernstig letsel had opgelopen.
3. Een ambtsedig proces-verbaal van Foto-Confrontatie nummer 11/94-030156, opgemaakt op 19 oktober 1994 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent van Spoorwegpolitie te Utrecht, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verbalisanten:
Op 18 oktober 1994 Verhoorden wij de getuige [betrokkene 2] . Wij verbalisanten toonden getuige een selectie van politiefoto's, waarop afgebeeld personen van wie het signalement overeenkomt met het door de getuige opgegeven signalement.
De getuige verklaarde: Uit de door u getoonde gelijkwaardige politiefoto's herken ik voor 100% de getoonde foto van de man op nummer 9, nummer 94PL12DL 311, die mij op station Hilversum met een mes heeft gestoken.
4. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 11/94-030156, opgemaakt op 19 oktober 1994 door voornoemde verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verbalisanten:
Op de foto nummer 9 onder nummer 94PL12DL 311 staat afgebeeld: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
5. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 11/94-030156, opgemaakt op 14 oktober 1994 door voornoemde verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 3] :
Ik zat op een klapstoeltje op het balkon in de trein op het station van Hilversum. De man die mij later heeft gestoken kwam het balkon oplopen en passeerde een vrouw die voor mij op het balkon stond. Op het moment dat de man wilde uitstappen riep de vrouw: "mijn portemonnee is weg" en wees daarbij naar de man. Vervolgens zag ik dat een man die de trein in wilde stappen de man vastpakte. Ik heb daarop de man ook vastgepakt. De man sloeg met zijn armen en schopte in het rond. Vervolgens zag ik dat de vrouw een portemonnee in haar hand had. Hierop lieten wij de man los. Ik zag hem weglopen richting de trap. Toen ik mij omdraaide en het balkon weer opliep, zag ik uit mijn ooghoeken de man die zojuist was uitgestapt naar binnen stormen. Op het moment dat ik mij omdraaide voelde ik iets in mijn zij binnendringen. Toen ik naar de plek keek zag ik dat de man in zijn hand een mes had waarvan een gedeelte in mijn zij zat. Ik zag hem vervolgens met een draaiende beweging het mes uit mijn lijf draaien. Ik keek naar de wond en zag het bloed er uitgutsen. Als coassistent in het V.U. Ziekenhuis te Amsterdam wist ik dat als mijn lever en longen geraakt zouden zijn dat mijn dood zou kunnen zijn.
6. Een ambtsedig proces-verbaal mutatienummer RPG00I/94-0771-29, opgemaakt op 12 oktober 1994 door [verbalisant 4] , brigadier van politie Gooi en Vechtstreek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 5] :
Op 12 oktober 1994 stond ik op het perron van het station in Hilversum. Ik zag dat een jongen, die ik eerder uit een stilstaande trein had zien springen of geduwd worden, weer op dezelfde plaats die trein insprong. Daarna zag ik dat de jongen uit de trein sprong en wegrende. Ik zag twee jongens op het balkon staan die allebei gewond bleken te zijn.
7. Een ambtsedig ongenummerd proces-verbaal, opgemaakt op 19 oktober 1994 door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , beiden hoofdagent bij de Spoorwegpolitie te Utrecht, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 19 oktober 1994 confronteerden wij door middel van de confrontatiespiegel de getuige [betrokkene 5] met de verdachte [verdachte] . Tevens toonden wij enkele kledingstukken van de verdachte [verdachte] , welke hij bij zijn aanhouding droeg of bij zich had. De getuige [betrokkene 5] verklaarde het volgende:
De man met wie u mij middels de confrontatiespiegel confronteerde, herken ik voor 100% als de man die ik op 12 oktober 1994 op het station Hilversum uit de trein zag springen en daarna weer terug zag gaan die trein in en die toen kennelijk twee mannen met een mes gestoken had. Ik weet zeker dat de man met wie u mij confronteert bovengenoemde verdachte is, ik twijfel daar geen moment aan.
De gekleurde riem die u mij toonde herken ik als soortgelijk aan de riem die de man op 12 oktober 1994 in zijn haar droeg. Het shirt dat de aan mij getoonde man droeg is geheel gelijk aan het shirt dat op 12 oktober 1994 de verdachte droeg.
8. Een ambtsedig proces-verbaal mutatienummer RPGOOI/94-0771-29, opgemaakt op 12 oktober 1994 door [verbalisant 7] , brigadier van politie Gooi en Vechtstreek, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 6] :
Op 12 oktober 1994 zag ik in een treinstel in Hilversum dat een vrouw een man met een donkere huidskleur en een Rastakapsel vastpakte en ik hoorde dat zij vroeg om hetgeen deze haar had afgenomen. Ik zag dat twee jongens haar te hulp kwamen. Deze jongens bleken later te zijn gestoken. Ik zal de "rastapersoon" bij weerzien kunnen herkennen.
9. Een ongenummerd ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt op 26 oktober 1994 door voornoemde verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verbalisant : Op 26 oktober 1994 heb ik een fotoconfrontatie gehouden met getuige [betrokkene 6] . Ik toonde hem een fotoselectie van 9 foto's. Tijdens het tonen van de foto's observeerde ik de getuige. Ik nam daarbij waar dat de getuige zijn blik steeds liet terugkomen op foto nummer 7. Op foto nummer 7 staat afgebeeld: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
en als verklaring van [betrokkene 6] :
Het moet nummer 7 zijn van de getoonde foto's. Ik herken hem aan zijn pet. Verder herken ik hem aan zijn wat lange gezicht en zijn lichte beharing op de kin.
10. Een ambtsedig proces-verbaal mutatienummer RPGOOI/94-077129, opgemaakt op 12 oktober 1994 door G. Boerhout, hoofdagent van politie Gooi en Vechtstreek, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 7] :
Op 12 oktober 1994 hoorde ik in een treinstel in Hilversum dat een vrouw om haar portemonnee riep. Ik zag dat zij een donkerkleurige man met rastahaar en een rastamuts vastpakte. Twee mannen kwamen de vrouw te hulp. Later zag ik dat de donkere jongen een van beide mannen met kracht en doelbewust met een mes in de borst stak.
11. Een ongenummerd ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt op 26 oktober 1994 door voornoemde verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verbalisant:
Op 26 oktober 1994 heb ik een fotoconfrontatie gehouden met getuige [betrokkene 7] . Ik toonde hem een fotoselectie van 9 foto's. Tijdens het tonen van de foto's observeerde ik de getuige. Ik nam daarbij waar dat de getuige, op het moment dat ik foto nummer 3 neerlegde, wit wegtrok, geen woord meer kon spreken en emotioneel werd. Op foto nummer 3 staat afgebeeld: [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
en als verklaring van [betrokkene 7] :
Ik herken foto nummer 3 meteen als de persoon die heeft gestoken.
12. Een ambtsedig proces-verbaal nummer LJN PL2780/94-000471, opgemaakt op 19 oktober 1994 door [verbalisant 8] , [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 12] , en [verbalisant 13] , allen opperwachtmeester der Koninklijke marechaussee District Luchtvaart te Schiphol, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verbalisanten of één hunner:
Na de aanhouding van de verdachte [verdachte] door personeel van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland hebben wij op 17 oktober 1994 de verdachte alsmede de inbeslaggenomen mes sen en de rest van zijn fouillering overgenomen. Op 18 oktober 1994 zijn twee zogenaamde nationale strippenkaarten en een deel van een strippenkaart, bestemd voor liet gebruik door het Openbaar Vervoer, inbeslaggenomen alsmede een aan de verdachte [verdachte] gerichte brief.
13. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 11/94-030156, opgemaakt op 19 oktober 1994 door voornoemde verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verbalisanten:
Door ons werd een onderzoek ingesteld naar een door de Koninklijke marechaussee bij een onderzoek aan de kleding van verdachte aangetroffen strippenkaart. Uit een onderzoek bij de vervoersmaatschappij "Midnet" is gebleken dat het stripnummer 13 is gestempeld door chauffeur [betrokkene 8] tijdens zijn dienst op buslijn 2 in de wijk Kerkenlanden te Hilversum.
14. Een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 9] :
Ik reed op 12 oktober 1994 op lijn 121 van Station Hilversum naar Loenen. De vertrektijd was 13.24 uur. Op de laatste halte van de Loosdrechtsedijk in Oud-Loosdrecht stapte een man met een rastapet in. De man gaf mij een 15-strippenkaart met nog twee strippen over en een hele nieuwe. Ik heb op de oude kaart twee strippen en op de nieuwe kaart een strip afgestempeld. U toont mij een papier met copiën van drie strippenkaarten. De onderste strip van de middelste kaart herken ik als mijn stempel. De afgestempelde tijd geeft ongeveer een kwartier speling. De een na onderste stempel op de middelste kaart is gezet op de zelfde dag in de zone Hilversum, om 12.30 uur of iets eerder, met inachtneming van die speling.
15. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts G.J. Wagenmakers van 18 oktober 1994 naar aanleiding van een verzoek om medische informatie over [betrokkene 2] , slachtoffer bij een steekpartij op het station te Hilversum op 12 oktober 1994, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik constateerde bij [betrokkene 2] het volgende letstel: een wond (ongeveer 2 cm.) aan de voorzijde van de borstkas ter hoogte van het borstbeen, als gevolg van een messteek.
16. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts G.J. Wagenmakers van 18 oktober 1994 naar aanleiding van een verzoek om medische informatie over [betrokkene 3] , slachtoffer bij een steekpartij op het station te Hilversum op 12 oktober 1994, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik constateerde bij [betrokkene 3] het volgende letsel: een wond (ongeveer 2 cm.) aan de rechterzijde van de borstkas als gevolg van een messteek.
4.3. Voorts heeft het Hof met betrekking tot de bewijsvoering overwogen:
1. Met betrekking tot de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaringen, inhoudende de herkenning van verdachte als betrokken bij de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten, overweegt het hof als volgt.
2. Anders dan door de raadsvrouw betoogd, is hier geen sprake van onrechtmatige bewijsgaring. De bij de onderhavige confrontaties gevolgde werkwijze is geenszins onverenigbaar met een eerlijke procesvoering. Met name is de gevolgde werkwijze niet van dien aard geweest, dat deze strekte tot beïnvloeding van de gehoorde personen met het oog op de door hen af te leggen verklaring.
3. Weliswaar kan aan de raadsvrouw worden toegegeven dat de aan de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] voorgelegde fotoserie weinig zorgvuldig is samengesteld, doordat het uiterlijk van verschillende van de afgebeelde personen afweek van de door deze getuigen tevoren gegeven beschrijving van de dader. Van de gehele serie kan echter niet worden gezegd dat deze naast de verdachte slechts personen bevatte die in het geheel niet overeenkwamen met het vooraf gegeven signalement van de dader. Van onrechtmatige bewijsgaring is dan ook geen sprake. Dit neemt echter niet weg dat er, gelet op de samenstelling van de fotoserie, reden is de aan de hand daarvan gedane herkenningen met bijzondere behoedzaamheid te beoordelen.
4. De samenstelling van de aan het slachtoffer [betrokkene 2] voorgelegde serie van twaalf foto's voldoet naar het oordeel van het hof aan de te stellen eisen op het punt van een voldoende mate van overeenkomst van de afgebeelde personen met het vooraf opgegeven signalement. Ook met betrekking tot de wijze waarop de fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden is geen sprake van beïnvloeding van de gehoorde persoon. Hoewel het in het algemeen wenselijk is dat een confrontatie als de onderhavige geschiedt door andere politieambtenaren dan degenen die met het betrokken opsporingsonderzoek zijn belast, is er geen aanleiding voor de veronderstelling dat in dit geval sprake is geweest van enigerlei beïnvloeding of een onvoldoende voorbereiding van de gehoorde. [betrokkene 2] heeft de foto van de verdachte uit de zorgvuldig samengestelde fotoserie voor 100 % herkend en hij heeft, naderhand door de rechter-commissaris als getuige gehoord, opnieuw bevestigd dat hij daarover voor 100 % zeker was.
5. De herkenning door [betrokkene 2] wordt verder bevestigd door de eveneens met 100 % zekerheid gedane herkenning van verdachte door [betrokkene 5] . De enkele omstandigheid dat deze herkenning heeft plaatsgevonden na een enkelvoudige spiegelconfrontatie leidt er niet toe dat deze wegens onrechtmatige bewijsgaring buiten beschouwing zou moeten blijven. Ook hier is niet gebleken van beïnvloeding als hiervoor onder 2 bedoeld of een werkwijze die anderszins in strijd is met een eerlijke procesvoering. Daaraan doet niet af dat het mogelijk was, en ook de voorkeur had verdiend, [betrokkene 5] te horen na een meerkeuzeconfrontatie, hetzij met verdachte in persoon, hetzij met behulp van de genoemde zorgvuldig samengestelde fotoserie. Het hof acht de herkenning door [betrokkene 5] , die eveneens in een verhoor bij de rechter-commissaris is getoetst, voldoende betrouwbaar.
6. Bij het voorgaande is ten slotte van belang, dat de verschillende herkenningen niet alleen elkaar versterken, maar tevens worden ondersteund door het gegeven dat verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van een strippenkaart, die korte tijd na de tenlastegelegde feiten in de omgeving van het station te Hilversum was afgestempeld. Voor deze omstandigheid heeft verdachte, die volhoudt op 12 oktober 1994 niet in Hilversum te zijn geweest, geen enkele redelijke verklaring kunnen geven.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 1996 houdt onder meer in:
De raadsvrouw vecht de betrouwbaarheid aan van de herkenning van verdachte door zes getuigen en stelt dat sprake is van onrechtmatige bewijsgaring. Bij de herkenning door de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] is gebruik gemaakt van een onzorgvuldig samengestelde fotoserie. Tegen de herkenning door de getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 8] voert zij aan dat een Oslo-confrontatie de aangewezen weg was en dat de spiegelconfrontatie, die een week na het gebeurde heeft plaatsgevonden, in strijd is met een eerlijke procesvoering. De herkenning door [betrokkene 3] bij een meerkeuze fotoconfrontatie, waarbij 12 foto's zijn getoond door de bij het opsporingsonderzoek betrokken verbalisanten, dient volgens de raadvrouw te worden uitgesloten als onvoldoende en onrechtmatig verkregen bewijs.
5.2. Aangaande het evenweergegeven verweer heeft het Hof overwogen en beslist hetgeen hiervoren onder 4.3 is weergegeven.
5.3. Het Hof heeft de stelling van de raadsvrouw dat het uit de bedoelde herkenningsconfrontaties voortvloeide bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen, op toereikende gronden verworpen. Onrechtmatigheid van bewijsgaring met betrekking tot verklaringen van personen inhoudende herkenning van een verdachte als betrokken bij een strafbaar feit doet zich voor indien de gang van zaken bij de confrontatie onverenigbaar is met een eerlijke procesvoering, 's Hofs oordeel dat - hoewel de confrontaties niet voldeden aan alle daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid - van een zodanige gang van zaken geen sprake is geweest, geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is, gelet op het aangevoerde, niet onbegrijpelijk. Verder kan dit oordeel in cassatie niet worden getoetst. Ook van het aan de omstandigheid dat de confrontaties niet aan alle daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid voldeden, toe te kennen gewicht in verband met de beoordeling van het daaruit voortgevloeide bewijsmateriaal op zijn betrouwbaarheid, heeft het Hof trouwens uitdrukkelijk en niet onbegrijpelijk rekenschap gegeven. Voorzover het middel het vorenoverwogene miskent faalt het.
5.4. De in de toelichting op het middel onder 13 vervatte klacht, dat de raadsman niet is uitgenodigd om bij fotoconfrontaties op 18 en 26 oktober 1994 aanwezig te zijn hoewel tegen de verdachte reeds een gerechtelijk vooronderzoek liep, mist feitelijke grondslag aangezien uit de stukken niet kan blijken dat zulks in feitelijke aanleg is vastgesteld of aangevoerd. Anders dan in de toelichting op het middel wordt verondersteld wettigt die enkele aldaar aangevoerde omstandigheid ook niet het ernstige vermoeden dat de politie de raadsman van de verdachte uit het confrontatieonderzoek opzettelijk heeft geweerd. Deze klacht kan derhalve evenmin tot cassatie leiden.
5.5. Het middel is vruchteloos voorgesteld.
6. Beoordeling van het tweede middel
6.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs hiervoren onder 4.3 sub 6 weergegeven overweging, voorzover inhoudende dat de verdachte voor de omstandigheid, dat hij bij zijn aanhouding in het bezit was van een strippenkaart die korte tijd na de telastegelegde feiten was afgestempeld in de omgeving van het station te Hilversum - alwaar volgens de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgehad - geen enkele redelijke verklaring heeft kunnen geven.
6.2. Bij de bespreking van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem telastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
6.3. Het Hof heeft niet onbegrijpelijk in samenhang met de bewijsmiddelen met betrekking tot de herkenning van de verdachte als de dader van de hem telastegelegde feiten - de omstandigheid, dat de verdachte bij zijn aanhouding in het bezit was van een strippenkaart die korte tijd nadat de telastegelegde feiten waren gepleegd, was afgestempeld in de omgeving van het station te Hilversum alwaar de bewezenverklaarde feiten zouden hebben plaatsgehad, redengevend geacht voor het bewijs dat het de verdachte is die deze feiten heeft gepleegd. Door in zijn overwegingen ten aanzien van de bewijsvoering te betrekken dat de verdachte voor die omstandigheid geen enkele redelijke verklaring heeft kunnen geven heeft het Hof derhalve geen rechtsregel geschonden. Voorzover het middel het vorenoverwogene miskent faalt het derhalve.
6.4. De in de toelichting op het middel onder 6 vervatte klacht, dat de rechter heeft nagelaten, de verdachte omtrent de aan het niet geven van een redelijke verklaring van zijn bezit van de bedoelde strippenkaart te verbinden gevolgtrekking te waarschuwen, kan evenmin tot cassatie leiden, aangezien de rechter tot het waarschuwen van een verdachte omtrent consequenties van het niet aanvoeren van hem ontlastende omstandigheden niet is gehouden.
6.5. Dit middel is derhalve eveneens vruchteloos voorgesteld.
7. Beoordeling van het derde middel
7.1.1. Het door het Hof als bewijsmiddel 7 gebezigde proces-verbaal houdt als verklaring van [betrokkene 5] onder meer in:
"De man met wie u mij middels de confrontatiespiegel confronteerde, herken ik voor 100% als de man die ik op 12 oktober 1994 op het station te Hilversum uit de trein zag springen en daarna weer terug zag gaan die trein in en die toen kennelijk twee mannen met een mes gestoken had".
7.1.2. Het Hof heeft deze verklaring kennelijk verstaan in samenhang met de in bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van [betrokkene 5] , en haar aldus - niet onbegrijpelijk - opgevat als een mededeling van [betrokkene 5] omtrent (A) diens waarneming dat de persoon met wie hij via de confrontatiespiegel werd geconfronteerd dezelfde was als degene die hij uit de trein had zien springen en daarna weer terug had zien gaan die trein in, (B) zijn waarneming dat twee jongens die op het treinbalkon stonden allebei gewond waren, en (C) zijn rechtstreeks op die waarnemingen steunende indruk dat die persoon vermoedelijk degene was die de twee slachtoffers op het treinbalkon met een mes had gestoken. Aldus opgevat houdt de verklaring van [betrokkene 5] niet een voor het bewijs ontoelaatbare conclusie in. De in de toelichting op het middel onder A vervatte klacht faalt derhalve.
7.2. De overige in de toelichting op het middel vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
7.3. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
8. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
9. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Keijzer, Koster, Schipper en Aaftink, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 3 juni 1997.