Home

Hoge Raad, 29-10-1999, AA1488 AG2543, R98/056HR

Hoge Raad, 29-10-1999, AA1488 AG2543, R98/056HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 oktober 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA1488
Zaaknummer
R98/056HR
Relevante informatie
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden [Tekst geldig vanaf 17-11-2017] art. 39

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Arrest

in de zaak van:

[eiseres],

wonende in Aruba,

[EISERES] tot cassatie,

advocaat: mr M.R. Mantz,

t e g e n

ARUBA HOTEL ENTERPRISES N.V.,

gevestigd in Aruba,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr T.H. Tanja-van den Broek.

1.Het geding in feitelijke instanties

Met een op 15 oktober 1996 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba ingediend verzoekschrift heeft [eiseres] tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] – zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster in cassatie – verder te noemen: Aruba Hotel – te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het door haar laatstgenoten salaris van Afl. 2.184,-- per maand vanaf 4 mei 1996 totdat der partijen arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd.

Aruba Hotel heeft de vordering bestreden.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft bij vonnis van 9 april 1997 Aruba Hotel veroordeeld tot betaling aan

[eiseres] van een bedrag van Afl. 11.000,-- bruto en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft Aruba Hotel hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Bij vonnis van 20 januari 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] afgewezen.

Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Aruba Hotel heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met veroordeling van Aruba Hotel in de kosten.

3.Beoordeling van het middel

3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i)[eiseres] is op 6 februari 1995 bij Aruba Hotel voor onbepaalde tijd in dienst getreden in de functie van groupcoordinator tegen een brutoloon van laatstelijk Afl. 2.578,16 per maand.

(ii)Sinds ongeveer september 1995 was [eiseres] zwanger.

(iii)In oktober 1995 heeft Aruba Hotel bij de Directie Arbeid een verzoek ingediend om 76 van haar werknemers, onder wie [eiseres], te mogen ontslaan. Na toestemming van de Directie Arbeid is de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op 19 april 1996 opgezegd per 4 mei 1996.

(iv)In april of mei 1996 is [eiseres] arbeidsongeschikt verklaard in verband met haar zwangerschap.

3.2In het onderhavige geding heeft [eiseres] doorbetaling van haar loon gevorderd op de grond dat zij met ingang van 19 april 1996 arbeidsongeschikt was, zodat het Aruba Hotel niet was toegestaan de arbeidsovereenkomst op 19 april 1996 op te zeggen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de opzegging bovendien onredelijk en onregelmatig was, op grond waarvan Aruba Hotel schadevergoeding verschuldigd is gelijk aan haar loon tot de dag dat zij arbeidsgeschikt is. Het Hof heeft deze vordering afgewezen. Het middel keert zich tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.

3.3Het eerste onderdeel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de bepaling van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek - waarbij het Hof het oog heeft op de eerste zin van art. 7:670 lid 4 BW, zoals dat toen luidde - inhoudende dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met een werkneemster die geschikt is om de bedongen arbeid te verrichten, niet kan opzeggen gedurende de zwangerschap, het concordantiebeginsel ten spijt, geen geldend Antilliaans - het Hof bedoelt: Arubaans - recht is.

Het onderdeel strekt ten betoge dat het concordantiebeginsel meebrengt dat in Aruba steeds op een in Nederland totstandgekomen wettelijke bepaling een beroep kan worden gedaan, tenzij in Aruba uitdrukkelijk voor afwijking van die bepaling is gekozen of een op Aruba geldende wettelijke regeling expliciet in strijd is met die bepaling.

Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Het in art. 39, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk neergelegde concordantiebeginsel houdt in dat onder meer het burgerlijk recht in de drie landen van het Koninkrijk "zoveel mogelijk" op overeenkomstige wijze wordt geregeld. De totstandkoming in Nederland van een naar de inhoud nieuwe wettelijke regel omtrent een onderwerp van burgerlijk recht - zoals art. 1639h lid 4 (oud) BW - heeft niet reeds uit kracht van het concordantiebeginsel tot gevolg dat de inhoud van die regel van rechtswege deel gaat uitmaken van het in de Nederlandse Antillen en Aruba geldende recht. Het Hof heeft dan ook niet blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de reikwijdte van het concordantiebeginsel door te oordelen dat het in Nederland ingevoerde verbod van opzegging gedurende de zwangerschap geen geldend Arubaans recht is.

Het onderdeel is derhalve tevergeefs voorgesteld.

3.4Het tweede onderdeel moet kennelijk in die zin worden begrepen dat het Hof het verweer dat het ontslag van [eiseres] in strijd was met de goede zeden, niet onbesproken had mogen laten. De klacht faalt reeds omdat het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in de stellingen van [eiseres] niet een - afzonderlijk - beroep op strijd met de goede zeden heeft gelezen.

3.5De Hoge Raad begrijpt het derde onderdeel aldus dat het zich richt tegen het oordeel van het Hof in rov. 4 van zijn vonnis dat [eiseres] door de opzegging niet is getroffen in de belangen die art. 1615h lid 2 BW Aruba beoogt te beschermen. Het Hof heeft in rov. 3 van zijn vonnis de ratio van deze bepaling met juistheid weergegeven en het heeft vervolgens, kennelijk ervan uitgaande dat [eiseres] in elk geval in oktober 1995 niet arbeidsongeschikt was, vastgesteld dat zij niet wegens arbeidsongeschiktheid was ontslagen en dat, nu zij toen reeds wist dat Aruba Hotel de arbeidsverhouding niet wenste voort te zetten, van verkorting van de sollicitatietermijn en psychische druk als gevolg van ontslag tijdens arbeidsongeschiktheid geen sprake kon zijn. 's Hofs oordeel geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtopvatting en is zozeer verweven met waardering van omstandigheden van feitelijke aard dat het in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst.

3.6Het vierde onderdeel richt zich tegen de vaststelling van het Hof dat, zoals Aruba Hotel heeft gesteld

en [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken,

[eiseres] pas op 6 mei 1996, derhalve na de opzegging, Aruba Hotel ervan in kennis heeft gesteld dat zij in verband met haar zwangerschap arbeidsongeschikt was verklaard. Indien [eiseres], zoals de klacht aanvoert, in feitelijke aanleg steeds uitdrukkelijk heeft gesteld dat "van de zijde van [eiseres] richting Aruba Hotel genoegzaam kenbaar is gemaakt dat zij zwanger was", heeft zulks het Hof niet behoeven te weerhouden van zijn voormelde vaststelling, nu deze stellingen naar het kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van het Hof niets inhouden omtrent het tijdstip waarop [eiseres] aan Aruba Hotel heeft medegedeeld dat zij arbeidsongeschikt was verklaard. Voor zover het onderdeel ook bedoelt te klagen dat het Hof het aanbod van [eiseres] haar stellingen te bewijzen niet had mogen passeren, ziet het eraan voorbij dat het Hof kennelijk en, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet onbegrijpelijk het bewijs als niet ter zake dienende heeft aangemerkt.

4.Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aruba Hotel begroot op ƒ 250,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president

Roelvink als voorzitter en de raadsheren Neleman,

Heemskerk, Fleers en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 29 oktober 1999.