Home

Hoge Raad, 22-01-1999, ZC2831 AG7555, 9078 (R97/143)

Hoge Raad, 22-01-1999, ZC2831 AG7555, 9078 (R97/143)

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 januari 1999
Datum publicatie
25 augustus 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:ZC2831
Formele relaties
Zaaknummer
9078 (R97/143)
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 343

Inhoudsindicatie

Appel. Nieuw verweer; art. 8 EVRM. Privé-leven.

Uitspraak

22 januari 1999

Eerste Kamer

Rek. nr. 9078 (R97/143 HR)

CS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[de vrouw],

wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr D. Koningen,

t e g e n

[de man],

wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 12 juni 1996 gedateerd verzoekschrift heeft verweerder in cassatie – verder te noemen: de man – zich, nadat hem daartoe door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao verlof was verleend, gewend tot dat Gerecht met het verzoek primair echtscheiding, tussen hem en eiseres tot cassatie – verder te noemen: de vrouw – uit te spreken subsidiair hen te verklaren te zijn gescheiden van tafel en bed. Daarnaast heeft hij een aantal nevenvorderingen ingesteld. De vrouw heeft tegen voormeld verzoek mondeling verweer gevoerd.Het Gerecht in eerste aanleg heeft bij vonnis van 15 oktober 1996 – voor zover in cassatie van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.Tegen dit vonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.Bij vonnis van 8 juli 1997 heeft het Hof voormeld vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, partijen gescheiden van tafel en bed verklaard, en het meer of anders verzochte afgewezen.Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de vonnis van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De man is in cassatie niet verschenen.De vrouw heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.(i) Partijen zijn op 31 januari 1976 te Curaçao met elkaar gehuwd.(ii) Tussen partijen zijn huwelijksproblemen ontstaan. Naar aanleiding daarvan hebben zij in de periode 13 december 1995 tot en met 19 april 1996 individueel en als echtpaar psychotherapie gekregen van de psycholoog [de psycholoog] te Curaçao. [de psycholoog] heeft hiervan een rapport opgesteld (hierna: [het rapport]), waarin is vermeld dat de opdracht inhield “het verrichten van de nodige werkzaamheden om partijen op een verstandige en waardige wijze met elkaar om te laten gaan.”(iii) Zijn onder 1 vermelde primaire verzoek tot echtscheiding heeft de man erop gegrond dat onder de verwondingen en de mishandelingen bedoeld in art. 258 BWNA mede begrepen geacht moeten worden zware mishandelingen en levensbedreigende mishandelingen van psychische oorsprong of met een psychische component als waarvan in dit geval sprake is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij door de vrouw psychisch ernstig is mishandeld en dat hem door deze mishandelingen ernstige psychische verwondingen zijn toegebracht, terwijl bij voortzetting van de samenwoning voor verdere psychische verwondingen valt te vrezen. Ter ondersteuning van deze stelling heeft hij [het rapport] in het geding gebracht.(iv) Het Gerecht in eerste aanleg heeft overwogen dat uit [het rapport] blijkt dat het handhaven van het huwelijk voor de man “in ernstige en stijgende mate psychisch verwondend is” en dat het verweer van de vrouw dus – hoezeer ook onbedoeld – oorzaak van die verwondingen is; op deze gronden heeft het Gerecht de echtscheiding uitgesproken.(v) Het Hof heeft – zakelijk weergegeven en voor zover in cassatie van belang – geoordeeld dat er, gelet op de inhoud van [het rapport], onvoldoende reden is om de echtscheiding uit te spreken, maar dat het rapport wel voldoende grond biedt voor het uitspreken van de subsidiair gevorderde scheiding van tafel en bed wegens de buitensporigheid bestaande in het toebrengen van psychische verwondingen door de vrouw aan de man. Met vernietiging van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg heeft het Hof vervolgens partijen gescheiden van tafel en bed verklaard.

3.2. Het middel keert zich tegen de kennisneming en het gebruik van [het rapport] door het Hof.In hoger beroep heeft de vrouw dienaangaande aangevoerd, aldus het Hof, “dat het rapport op onregelmatige wijze tot stand is gekomen, terwijl de inbreng en het gebruik daarvan in deze procedure, omdat daarmee het recht op privacy van de vrouw wordt aangetast, onrechtmatig is”. Het Hof heeft deze bezwaren van de vrouw verworpen en daartoe in rov. 2 overwogen:

“Het is evident dat de vrouw zich vrijwillig heeft onderworpen aan de gesprekssessies met de psycholoog [de psycholoog]. Voor haar moet het duidelijk geweest zijn dat [de psycholoog], ten behoeve van de rechter, zou rapporteren omtrent zijn bevindingen. Dit leidt het Hof af uit de omstandigheid dat ook de (toenmalige) advocate van de vrouw bij de totstandkoming van het rapport is betrokken. Aan de vrouw is, alvorens het rapport werd ingebracht, ruim de gelegenheid gegeven daarop haar commentaar te geven. Niet is gebleken dat zij toen bezwaren heeft gemaakt tegen het feit dat [de psycholoog] zijn bevindingen middels rapportage naar buiten zou brengen. Ook tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de vrouw geen formele bezwaren geuit tegen overlegging van het rapport. Bij deze stand van zaken gaat het niet aan om eerst thans, in hoger beroep, formele bezwaren te uiten tegen kennisneming en gebruik van het rapport.”

3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het hoger beroep mede ertoe strekt de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het stond de vrouw derhalve in beginsel vrij in hoger beroep, waar zij de bijstand van een advocaat had, alsnog bezwaar ertegen te maken dat de rechter in dit geding zijn oordeel (mede) zou baseren op [het rapport] op de grond dat overlegging zowel al kennisneming van dit rapport inbreuk maakt op haar recht op respect voor haar privé leven, ook al had zij dit bezwaar in eerste aanleg, toen zij in persoon was verschenen, niet naar voren gebracht.Dat het Hof niettemin anders heeft geoordeeld, vindt kennelijk zijn verklaring daarin dat het Hof zulks gerechtvaardigd heeft geoordeeld door de omstandigheden dat vóór de procedure, naar zijn oordeel: (a) voor de vrouw duidelijk moet zijn geweest dat [de psycholoog] ten behoeve van de rechter zou rapporteren omtrent zijn bevindingen, en (b) de vrouw ruim gelegenheid heeft gekregen op het rapport commentaar te leveren, maar toen geen bezwaar ertegen heeft gemaakt dat [de psycholoog] zijn bevindingen door middel van dit rapport ter kennis van de rechter zou brengen.Op zichzelf is niet uitgesloten dat de appelrechter aan processueel gedrag in eerste aanleg in samenhang met een voorafgaand aan het geding aangenomen houding, de slotsom verbindt dat een procespartij het recht verloren heeft voor het eerst in appel een bepaald standpunt in te nemen (vgl. HR 10 maart 1995, nr 15625, NJ 1996, 229). Echter, nog daargelaten dat de appelrechter daarmee in verband met voormelde strekking van het hoger beroep terughoudend moet zijn, heeft het Hof hier uit het oog verloren dat, nu [het rapport] onmiskenbaar de kern van het privé leven van de vrouw betrof, het alleen dan mocht aannemen dat de vrouw afstand had gedaan van haar deswege uit het bepaalde in art. 8 EVRM voortvloeiende aanspraak op geheim blijven van dit rapport, indien zij zulks ondubbelzinnig, én onder zulke omstandigheden dat voldoende gewaarborgd was dat zij zich van de draagwijdte van haar verklaringen of gedragingen bewust was, zou hebben kenbaar gemaakt; vgl. EHRM 25 februari 1992, Serie A nr. 227 (Pfeifer en Plankl/Oostenrijk), rov. 37, NJ 1994, 117. Dat hier aan deze voorwaarde is voldaan, heeft het Hof niet vastgesteld en laat zich evenmin afleiden uit voormelde door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden.De op een en ander gerichte, in het middel besloten klachten treffen dus doel. Voor het overige behoeft het middel geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:Vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 8 Juli 1997;verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing terug naar dat Hof.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, Herrmann en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheren Heemskerk op 22 januari 1999.