Hoge Raad, 28-05-1999, ZC2911 AG3414 AG7615, 16839 (C97/318)
Hoge Raad, 28-05-1999, ZC2911 AG3414 AG7615, 16839 (C97/318)
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 mei 1999
- Datum publicatie
- 8 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1999:ZC2911
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1999:1, Gevolgd
- Zaaknummer
- 16839 (C97/318)
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
28 mei 1999
Eerste Kamer
Nr. 16.839 (C97/318HR)
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SPEKTRUM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: voorheen mr J.I. van Vlijmen,
thans mr R.F. Thunnissen,
tegen
[verweerder] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of elders,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Spektrum Financieringen B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage verder te noemen: Spektrum - heeft bij exploit van 31 augustus 1994 verweerder in cassatie tezamen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , beiden wonende te [woonplaats] — verder afzonderlijk te noemen: [verweerder] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] — gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en gevorderd [verweerder] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 49.007,59, vermeerderd met de wettelijke rente over f 30.741,15 vanaf de dag van de dagvaarding.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben de vordering bestreden.
[verweerder] is niet ter zitting verschenen en heeft geen antwoord ingezonden of uitstel verzocht.
Bij conclusie van repliek heeft Spektrum haar vordering tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verminderd tot f 23.850,88 met rente en heeft zij haar vordering tegen [verweerder] gehandhaafd zoals gevorderd in de inleidende dagvaarding.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 23 juni 1995 [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over diens bevoegdheid om van de onderhavige vordering kennis te nemen, bij tussenvonnis van 27 oktober 1995 een inlichtingencomparitie van partijen gelast, en bij eindvonnis van 21 juni 1996 de vordering afgewezen.
Tegen de drie vermelde vonnissen heeft Spektrum slechts in de procedure tegen [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam. Daarbij heeft zij gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van f 44.798,51, vermeerderd met de wettelijke rente over f 30.741,15 vanaf de dag van de dag vaarding in eerste aanleg tot aan de dag van de algehele voldoening.
In hoger beroep is [verweerder] evenmin verschenen.
Bij vonnis van 25 juni 1997 heeft de Rechtbank Spektrum niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de tussenvonnissen van de Kantonrechter te Amsterdam van 23 juni en 27 oktober 1995 en het bestreden vonnis van 21 juni 1996 bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen liet vonnis van de Rechtbank heeft Spektrum beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Spektrum heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van de vordering tegen [verweerder] , met diens veroordeling in de proceskosten.
3. Beoordeling van liet middel
Het gaat in dit geding om het volgende.
[betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verweerder] hebben op 7 juli 1982 een huurkoopovereenkomst betreffende een personenauto gesloten met een rechtsvoorganger van Spektrum. De prijs van de auto was f 28.000,- en de financieringskosten bedroegen f 11.679,80. Het totaal van f 39.679,80 diende door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verweerder] te worden voldaan in 60 maandelijkse termijnen van f 661,33. In de onderhavige procedure heeft Spektrum gevorderd hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van nog openstaande termijnen, vermeerderd met vertragingsrente, en vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
[verweerder] is niet ter zitting verschenen en heeft geen antwoord ingezonden of uitstel verzocht. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben wel verweer gevoerd en hebben daarbij een beroep gedaan op verjaring.
De Kantonrechter heeft het beroep op verjaring ingevolge art. 2012 (oud) 3W gegrond geoordeeld. Op grond van art. 107 Rv. heeft hij voorts aangenomen dat het verweer van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook dient te gelden ten aanzien van [verweerder] . Hij heeft derhalve de vordering ten aanzien van alle drie gedaagden afgewezen. Op het door Spektrum uitsluitend tegen [verweerder] ingestelde hoger beroep heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd. Hiertegen keert zich het middel.
In rov. 7 van het bestreden vonnis heeft de Rechtbank onder meer overwogen dat de strekking van art. 107 Rv., welke bepaling beoogt tegenstrijdige vonnissen ten aanzien van één en dezelfde rechtsbetrekking te voorkomen, meebrengt dat de rechter bij de beoordeling van de vordering tegen de niet verschenen gedaagde(n) meeweegt hetgeen door de wel verschenen gedaagde(n) is aangevoerd, en dat Spektrum ingevolge het geslaagde beroep op verjaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen rechtsvordering meer heeft uit hoofde van de overeenkomst, ook niet jegens [verweerder] .
Dit laatste is, aldus de Rechtbank, geen gevolg van het ambtshalve toepassen van het middel van verjaring, maar van de omstandigheid dat het verweer van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook de rechtsbetrekking tussen Spektrum en [verweerder] treft.
Aldus overwegende heeft de Rechtbank miskend dat art. 107 Rv., evenals art. 79 Rv., weliswaar ertoe strekt tegenstrijdige vonnissen ten aanzien van eenzelfde rechtsbetrekking te voorkomen, maar dat uit deze bepaling niet mag worden afgeleid dat in een geval waarin de rechtsbetrekking tussen partijen niet noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing, een door de verschenen gedaagde(n) gevoerd en door de rechter aanvaard verweer mede ten gunste van de andere, niet verschenen gedaagde(n) strekt.
Indien sprake is van een zodanige rechtsbetrekking, kan immers niet worden gezegd dat afwijzing van de vordering tegen de ene gedaagde en toewijzing van de vordering tegen de andere tegenstrijdige vonnissen oplevert. In het onderhavige geval gaat het om een vordering tegen meer dan een schuldenaar. Ook indien, zoals Spektrum heeft gesteld maar Kantonrechter en Rechtbank in het midden hebben gelaten, veronderstellenderwijs moet worden uitgegaan van hoofdelijke verbondenheid, brengt zulks niet mee dat ten aanzien van alle schuldenaren in dezelfde zin moet worden beslist (vgl. art. 6:9 BW) . Hieruit volgt dat de Rechtbank in feite, anders dan zij in haar hiervoor weergegeven overweging tot uitdrukking brengt, het beroep op verjaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ambtshalve mede ten gunste van [verweerder] heeft doen strekken, en aldus in strijd met art. 3:322 lid 1 heeft gehandeld.
De onderdelen 1 en 4, die hierop gerichte klachten bevatten, zijn derhalve gegrond.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven, en dat de overige onder delen van het middel geen behandeling behoeven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Nu de vordering van Spektrum door [verweerder] niet is bestreden, wordt zij toegewezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt liet vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 25 juni 1997;
vernietigt het vonnis van de Kantonrechter te Amsterdam van 21 juni 1996, voor zover gewezen tussen Spektrum en [verweerder] ;
veroordeelt [verweerder] aan Spektrum te betalen een bedrag van f 49.007,59, vermeerderd met de wettelijke rente over f 30.741,15 vanaf 30 september 1994 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van eerste aanleg, aan de zijde van Spektrum begroot op f 2.500,- in totaal, alsmede in de kosten van liet hoger beroep, aan de zijde van Spektrum begroot op f 1.500,- in totaal;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Spektrum begroot op f 1.353,83 aan verschotten en f 3.500,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadslieren Neleman, Herrmann, Van der Putt-Lauwers en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 28 mei 1999.