Home

Hoge Raad, 18-02-2000, AA4877, R98/176HR

Hoge Raad, 18-02-2000, AA4877, R98/176HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 februari 2000
Datum publicatie
15 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA4877
Formele relaties
Zaaknummer
R98/176HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 843a

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

18 februari 2000

Eerste Kamer

Rek.nr. R98/176HR

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

de rechtspersonen naar het recht van hun respectievelijke plaatsen van vestiging:

1. NEWS INTERNATIONAL PLC,

2. NEWS PUBLISHERS LIMITED,

3. NEWS DATACOM LIMITED,

4. NEWS CAYMAN HOLDINGS LIMITED,

VERZOEKSTERS tot cassatie, incidenteel verweersters,

advocaat: mr E. Grabandt,

t e g e n

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTER in cassatie, incidenteel verzoekster,

advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman.

1. Het geding in feitelijke instanties

Ingevolge een beschikking van 8 oktober 1997 van de Queen’s Bench Division van het Hooggerechtshof van Engeland en Wales is op grond van het Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken, Trb. 1979, 38 (hierna: het Verdrag), bij wege van rogatoire commissie aan de officier van justitie bij de rechtbank te ’s-Gravenhage, als centrale autoriteit voor Nederland, verzocht [getuige] vragen te stellen als vermeld in bijlage 1 bij die beschikking en hem documenten te doen overleggen als vermeld in bijlage 2 bij die beschikking, althans verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - te verplichten documenten over te leggen, een en ander als in dat verzoek en de daarbij behorende bijlagen omschreven.

Ingevolge die rogatoire commissie heeft de Kantonrechter het Hoofd van de Juridische Afdeling van de Bank doen oproepen om ter terechtzitting van 20 maart 1998 als getuige te worden gehoord.

De Bank heeft bezwaar gemaakt tegen deze rogatoire commissie.

Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 20 maart 1998 heeft de Kantonrechter bij beschikking van 22 april 1998 de bezwaren van de Bank tegen de rogatoire commissie verworpen, een datum bepaald voor het verhoor van de ten processe bedoelde [buurman van getuige], althans de daartoe meest geëigende medewerker van de Bank, alsmede een datum bepaald voor de indiening van de verlangde documenten door de Bank.

Tegen deze beschikking heeft de Bank hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.

Bij beschikking van 28 oktober 1998 heeft de Rechtbank voormelde beschikking van de Kantonrechter vernietigd, voor zover daarin is bepaald dat de Bank uiterlijk op de in het dictum vermelde datum ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam dient in te dienen de documenten als bedoeld in bijlage 2 van de onderwerpelijke Beschikking rogatoire commissie. Voorts heeft de Rechtbank de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling naar de Kantonrechter te Amsterdam verwezen.

De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de Rechtbank hebben News International c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Bank heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidenteel beroep.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.

(i) Tussen News International c.s. enerzijds en Michael [verdachte 1] en twaalf anderen anderzijds is in Engeland een procedure aanhangig, waarin News International c.s. schadevergoeding vorderen van [verdachte 1] en zijn medegedaagden. In die procedure hebben News International c.s. gesteld dat [verdachte 1] en de zijnen op frauduleuze wijze hebben bewerkstelligd dat enkele met News International c.s. verbonden ondernemingen gebonden werden aan bezwarende contracten en door fraude via geheime en ongeoorloofde betalingen aanzienlijke geldbedragen van News International c.s. naar [verdachte 1] hebben doen vloeien. Er zijn aanwijzingen dat een aantal van die betalingen is verricht op bankrekeningen die bij de Bank of haar rechtsvoorgangster werden aangehouden.

(ii) De onder 1 vermelde rogatoire commissie strekt ertoe helderheid te verkrijgen omtrent de onder (i) vermelde stellingen van News International c.s.

(iii) In de rogatoire commisie wordt als enige getuige genoemd “[getuige], Head of the Legal Department, ABN AMRO N.V.” In de als bijlage 1 aan de rogatoire commissie gehechte vragenlijst staat vermeld “QUESTIONS TO BE ASKED OF MR [getuige] OR OTHER PROPERLY NOMINATED PERSON ON BEHALF OF ABN AMRO BANK NV.” In de onder 1 vermelde beschikking van 8 oktober 1997 wordt vastgesteld dat dient te worden ondervraagd “[getuige], of een andere naar behoren benoemde persoon namens de ABN-AMRO Bank N.V. Amsterdam, in Nederland”.

(iv) Voor de Engelse rechter is het niet mogelijk geweest de naam van de meest aangewezen persoon op te nemen in de rogatoire commissie.

(v) Nadat de griffier van het Kantongerecht het Hoofd van de Juridische Afdeling van de Bank had opgeroepen om als getuige te worden gehoord, heeft de Bank bezwaar gemaakt tegen de rogatoire commissie.

(vi) Bij beschikking van 22 april 1998 heeft de Kantonrechter de bezwaren van de Bank verworpen en bepaald a) dat [getuige], althans de meest geëigende medewerker van de Bank, als getuige zal worden gehoord op de terechtzitting van maandag 25 mei 1998 om 9.30 uur en b) dat de Bank de in bijlage 2 bij de rogatoire commissie bedoelde documenten uiterlijk op maandag 18 mei 1998 ter griffie van het Kantongerecht dient in te dienen.

(vii) De Rechtbank heeft de beschikking van de Kantonrechter vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de Bank de in (vi) genoemde documenten ter griffie van het Kantongerecht dient in te dienen, de beschikking voor het overige bekrachtigd, en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de Kantonrechter.

4. Beoordeling van het middel in het principaal beroep

4.1.1 In rov. 10 heeft de Rechtbank overwogen:

“Ingevolge artikel 843a Rv. kan slechts van schriftelijke stukken die een rechtsbetrekking tussen partijen betreffen openbaring worden gevorderd.

News International c.s. hebben aangevoerd dat de bankafschriften, waarvan afgifte is verzocht, zien op bankrekeningen waarop de hiervoor [in 3.1 onder (i)] bedoelde betalingen zijn verricht. Met betrekking tot die betalingen bestaat tussen News International c.s. of hun rechtsvoorgangers enerzijds en [verdachte 1] anderzijds een rechtsbetrekking uit onder meer onrechtmatige daad en derhalve hebben de afschriften betrekking op een rechtsbetrekking waarbij News International c.s. partij zijn, aldus News International c.s.

Een dergelijke ruime uitleg vindt echter geen steun in het recht, zodat News International c.s. niet kunnen worden aangemerkt als partij in de rechtsbetrekking tussen ABN AMRO en de in bijlage één van de rogatoire commissie genoemde rekeninghouders Catalyst Micro Inc. en Mykanos Limited.

Voor het opleggen aan ABN AMRO van een verplichting tot het produceren van die documenten, zoals verzocht in de rogatoire commissie, is dan ook geen plaats.

(…).”

4.1.2 Tegen deze overweging keert zich onderdeel 1. Het betoogt dat het hier gaat om bankafschriften die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij News International c.s. dan wel haar rechtsvoorgangsters partij zijn, althans een rechtens relevant belang hebben dat mede dient te worden begrepen onder de reikwijdte van art. 843a Rv.

4.1.3 Art. 843a bindt de toewijsbaarheid van de daarbedoelde vordering aan drie cumulatieve voorwaarden: (1) de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) een onderhandse akte (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is. Anders dan het onderdeel betoogt, is derhalve “het hebben van een rechtens relevant belang” niet voldoende voor het aan de Bank opleggen van een verplichting tot het overleggen van de bankafschriften en betalingsopdrachten als bedoeld in bijlage 2 bij de rogatoire commissie.

Blijkens haar rov. 10 heeft de Rechtbank geoordeeld dat niet is voldaan aan de derde voorwaarde. Voor zover het onderdeel mede strekt ten betoge dat de Rechtbank zou hebben geoordeeld dat (ook) niet is voldaan aan de voorwaarden (1) en (2), mist het feitelijke grondslag.

4.1.4 In het midden kan thans blijven of art. 843a ook betrekking heeft op niet ondertekende geschriften, zoals bankafschriften. Ook indien aangenomen wordt dat de exhibitieplicht van art. 843a betrekking heeft op bankafschriften en tevens dat rechtsbetrekkingen uit onrechtmatige daad gerekend kunnen worden tot de rechtsbetrek- kingen, waarop art. 843a het oog heeft, geeft het oordeel van de Rechtbank dat News International c.s. niet kunnen worden aangemerkt als partij in de rechtsbetrekking tussen de Bank en de in bijlage 1 van de rogatoire commissie genoemde rekeninghouders Catalyst Micro Inc. en Mykanos Limited, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, de omstandigheid dat [verdachte 1] en de zijnen op de wijze als hiervoor in 4.1 onder (i) omschreven aanzienlijke geldbedragen van News International c.s. naar [verdachte 1] hebben doen vloeien en de omstandigheid dat er aanwijzingen zouden zijn dat een aantal van die beta- lingen is verricht op de rekeningen van evenvermelde rekeninghouders, brengen op zichzelf niet mee dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen News International c.s. en de Bank. Voorts is niet gesteld dat anderszins sprake is van een rechtsbetrekking tussen News International c.s. en de Bank.

Onderdeel 1 faalt derhalve ook voor het overige.

4.2 Voor zover onderdeel 2 betoogt dat de Rechtbank is voorbijgegaan aan de stelling van News International c.s. dat, ook los van het bepaalde in art. 843a Rv., en rechtstreeks gebaseerd op het Verdrag, de onderhavige rogatoire commissie tot overlegging van documenten mogelijk is en dat daaraan ook uitvoering gegeven moet worden, mist het feitelijke grondslag, nu in rov. 9 van de bestreden beschikking ligt besloten dat de Rechtbank die stelling heeft verworpen.

Voor zover het onderdeel strekt ten betoge dat de Rechtbank die stelling ten onrechte heeft verworpen, faalt het. Aan het Verdrag ligt het beginsel ten grondslag dat de rechterlijke autoriteit aan wie de uitvoering van de rogatoire commissie is opgedragen, zijn eigen landswet toepast en geen gehoor behoeft te geven aan verzoeken die onverenigbaar zijn met die landswet. Anders dan in het onderdeel wordt aangevoerd, kan uit de omstandigheid dat Nederland het in art. 23 van het Verdrag omschreven voorbehoud heeft gemaakt, niet worden afgeleid dat in Nederland rechtstreeks op grond van het Verdrag uitvoering moet worden gegeven aan een rogatoire commissie tot het doen overleggen van specifiek genoemde documenten. Het door art. 23 toegestane voorbehoud, inhoudende dat geen uitvoering wordt gegeven aan een rogatoire commissie tot “pre-trial dicovery of documents”, strekt niet tot verruiming van de op Nederland rustende verdragsverplichtingen, doch tot een precisering daarvan. De door News International c.s. bepleite verplichting voor de Bank tot het produceren van de gevraagde documenten kan dan ook niet rechtstreeks op het Verdrag worden gegrond.

5. Beoordeling van het middel in het incidenteel beroep

5.1.1 In rov. 5 van haar beschikking heeft de Rechtbank geoordeeld - voor zover in cassatie van belang -:

”Noch uit het Verdrag, noch uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), vloeit voort dat de rechter zich bij het beoordelen van de vraag of op grond van de rogatoire commissie naast [getuige] andere personen kunnen worden gehoord, moet beperken tot het in de rogatoire commissie geformuleerde verzoek, zodat het geheel van met de rogatoire commissie samenhangende stukken in onderling verband beschouwd in de beantwoording kan worden betrokken.

Dit brengt mee dat de Nederlandse rechter aan de onderhavige rogatoire commissie de bevoegdheid kan ontlenen om, indien blijkt dat [getuige] niet de aangewezen persoon is om als getuige te verklaren over het in de rogatoire commissie uiteengezette onderwerp, degene of degenen te horen die daartoe wel geëigend is of zijn.”

In rov. 7 is de Rechtbank vervolgens tot de slotsom gekomen dat de beslissing van de Kantonrechter tot het bepalen van een getuigenverhoor, zoals hiervoor vermeld in 3.1 onder (v), in stand moet blijven.

5.1.2 Het middel strekt ten betoge dat uit de art. 1, 3, lid 1, aanhef en onder e, en 5 van het Verdrag en art. 6 lid 3 van de Uitvoeringswet van het Verdrag, in onderling verband beschouwd, valt af te leiden dat de rechterlijke autoriteit die uitvoering geeft aan de rogatoire commissie, zich althans voor wat betreft de te horen personen in die zin aan de opdracht in de rogatoire commissie heeft te houden, dat hij slechts personen hoort die met naam en adres in de rogatoire commissie worden genoemd. Zou het Verdrag niet uitsluiten dat uit hoofde van een rogatoire commissie personen kunnen worden gehoord, die niet met naam en adres in de rogatoire commissie worden genoemd, dan kan de bevoegdheid om zodanige personen te horen slechts worden aangenomen, wanneer in de rogatoire commissie zelf met zoveel woorden een daartoe strekkend verzoek is opgenomen.

5.1.3 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. In het algemeen geldt dat, gelet op de strekking van het Verdrag om de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken zoveel mogelijk te bevorderen, een ruime uitleg van zijn bepalingen is aangewezen (vgl. ook de memorie van antwoord bij onder meer de Goedkeuringswet van het Verdrag, Kamerstukken II, 1979/80, 15 660(R 1123) enz., nr. 5, blz. 21). Zulks geldt ook voor de voorschriften die art. 3 geeft met betrekking tot hetgeen de rogatoire commissie dient in te houden. De strekking van art. 3 is om de rechterlijke autoriteit van de aangezochte Staat duidelijkheid te verschaffen omtrent de inhoud en de strekking van de in de rogatoire commissie verzochte onderzoekshandeling.

5.1.4 In het onderhavige geval heeft de Rechtbank het verzoek tot het houden van een getuigenverhoor klaarblijkelijk aldus begrepen dat het betrekking heeft op een naar behoren aangestelde functionaris van de Bank die uit hoofde van zijn functie, te weten Hoofd juridische afdeling, een verklaring kan afleggen omtrent de vragen die op grond van bijlage 1 gesteld moeten worden en dat deze functionaris volgens de bij de verzoekende autoriteit bekende gegevens [getuige] is. Deze aan de rechter, die over de feiten oordeelt, voorbehouden uitleg van de rogatoire commissie is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.

5.1.5 Door uitgaande van de in 5.1.4 weergegeven uitleg van de rogatoire commissie de beslissing van de Kantonrechter tot het horen van [getuige], althans de daartoe meest geëigende medewerker van de Bank, te bekrachtigen, heeft de Rechtbank tegen de achtergrond van hetgeen in 5.1.3 is overwogen omtrent strekking en uitleg van het Verdrag, niet blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent hetgeen is bepaald in de in het middel aangehaalde bepalingen van het Verdrag en de Uitvoeringswet van het Verdrag.

5.1.6 Het middel faalt derhalve.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

in het principaal beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt News International c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op ƒ 490,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris;

in het incidenteel beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt de Bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van News International c.s. begroot op ƒ 50,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Herrmann, Van der Putt-Lauwers, Fleers en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 18 februari 2000.