Hoge Raad, 12-05-2000, AA5783, C98/287HR
Hoge Raad, 12-05-2000, AA5783, C98/287HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 mei 2000
- Datum publicatie
- 13 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA5783
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5783
- Zaaknummer
- C98/287HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
12 mei 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/287HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
2. De maatschap naar burgerlijk recht [Eiseressen 2],
gevestigd te Rips,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
[Verweerster] B.V.,
gevestigd te Kessel,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr S.V. Langeveld.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: Interpolis en [eiseressen 2] - hebben bij exploit van 29 september 1994 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond en gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan Interpolis te betalen ƒ 326.262,71 en aan [eiseressen 2] ƒ 24.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en om het bedrag van ƒ 24.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 1991, alsmede vermeerderd met de kosten welke Interpolis en [eiseressen 2] hebben moeten uitleggen ter vaststelling van de aansprakelijkheid en verkrijging van betaling in der minne, kosten rechtens.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 12 oktober 1995 een comparitie van partijen gelast.
Na niet gehouden comparitie van partijen hebben Interpolis en [eiseressen 2] hun eis gewijzigd en vermeerderd met een vordering tot verklaring voor recht dat [verweerster] aansprakelijk is voor de als gevolg van het in het lichaam van de dagvaarding omschreven evenement voor Interpolis en [eiseressen 2] ontstane schade.
Bij eindvonnis van 27 juni 1996 heeft de Rechtbank voor recht verklaard dat [verweerster] aansprakelijk is voor de als gevolg van het in het lichaam van de dagvaarding omschreven evenement voor Interpolis als gesubrogeerd verzekeraar en [eiseressen 2] ontstane schade.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 26 mei 1998 heeft het Hof de bestreden vonnissen vernietigd en de gewijzigde vordering van Interpolis en [eiseressen 2] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben Interpolis en [eiseressen 2] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] heeft op 16 augustus 1990 onder verwijzing naar de bijgesloten Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (ALIB) een opdracht van [eiseressen 2] aanvaard tot de aanleg van een technische installatie in een nieuw te bouwen champignonkwekerij van [eiseressen 2] te Rips voor ƒ 95.000 ,-- exclusief BTW.
(ii) Artikel 11.5 van de ALIB luidt:
“De installateur aanvaardt aansprakelijkheid voor schade aan goederen van de opdrachtgever bij de uitvoering van de overeenkomst toegebracht of veroorzaakt door hen waarvoor hij aansprakelijk is en die door hem in het werk zijn gesteld en daarop toegelaten tot een bedrag van maximaal 15% van de aannemingssom.”
(iii) Ter uitvoering van de voormelde overeenkomst hebben twee monteurs van [verweerster] laswerkzaamheden verricht bij de in aanbouw zijnde champignonkwekerij. De plaats van de laswerkzaamheden werd verlicht door een halogeenstraler met een sterkte van 1000 Watt. De halogeenstraler is niet door of vanwege [verweerster] neergezet.
(iv) De werkzaamheden van de monteurs bestonden uit het aanbrengen en lassen van een hoofdleiding boven de cellen van de kwekerij. Deze cellen waren afgedekt met Polyrol (gegolfd PVC) in de lengterichting van de cel. De Polyrol is niet door of vanwege [verweerster] daar neergelegd.
(v) Tijdens het lassen hebben de monteurs een uitgevouwen kartonnen doos bovenop de Polyrol gelegd, telkens onder de plek waar werd gelast. Het geheel werd verlicht door de halogeenstraler.
(vi) Op 10 januari 1991 hebben de monteurs omstreeks 12.20 uur hun werkzaamheden gestaakt en de plaats van het lassen verlaten zonder de halogeenstraler te hebben uitgeschakeld. Kort daarop is ter plaatse brand uitgebroken. De oorzaak van de brand is gelegen in het ontbranden van het stuk karton bij de halogeenstraler.
(vii) De brandschade is vastgesteld op een bedrag van ƒ 350.262,71, waarvan Interpolis als brandverzekeraar van [eiseressen 2] ƒ 326.262,71 heeft voldaan. Een bedrag van ƒ 24.000,-- is als eigen risico voor rekening van [eiseressen 2] gebleven.
3.2 Interpolis en [eiseressen 2] hebben bij de Rechtbank gevorderd dat [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van de in 3.1 onder (vii) vermelde bedragen. De Rechtbank heeft in haar tussenvonnis het beroep van [verweerster] op artikel 11.5 ALIB verworpen en, na daartoe strekkende wijziging van de eis, in haar eindvonnis voor recht verklaard dat [verweerster] aansprakelijk is voor de in dit geding bedoelde schade. In hoger beroep heeft het Hof beide vonnissen vernietigd en de gewijzigde vordering van Interpolis en [eiseressen 2] alsnog afgewezen.
3.3 Daartoe heeft het Hof - verkort weergegeven - het volgende overwogen. In de offerte is bedongen dat de ALIB van toepassing zouden zijn. [Eiseressen 2] heeft die offerte zonder voorbehoud aanvaard. Niet valt in te zien waarom [verweerster] zich niet op artikel 11.5 zou mogen beroepen. [Eiseressen 2] moet als ondernemer geacht worden aan de voorwaarden aandacht te hebben gegeven. De exoneratie betreft niet de aansprakelijkheid voor de bedongen prestatie of de deugdelijkheid ervan. Deze exoneratie komt het Hof redelijk voor,
“omdat enerzijds daardoor kan worden voorkomen dat de installateur zich genoopt zou voelen uitsluitend voor het houden van een preventief toezicht (…) voortdurend aanwezig te zijn of speciaal daarmee belast personeel aanwezig te houden ter plaatse waar een werk wordt uitgevoerd (…), terwijl zij anderzijds voor de opdrachtgever geen onoverzienbaar risico lijkt mede te brengen. Voor de opdrachtgever heeft de exoneratie als consequentie, dat hij zelf met het oog op de veiligheid van zijn goederen toezicht moet (doen) houden op en maatregelen moet treffen betreffende de wijze waarop en de omstandigheden waarin de monteurs werken, optreden en met zijn goederen omspringen. Voor een dergelijk toezicht lijkt geen bijzondere deskundigheid vereist. Ten processe is niet gesteld of aannemelijk geworden dat een en ander anders zou zijn. Zo zouden in het onderhavige geval de brand en de schade zijn voorkomen wanneer [eiseressen 2] aan haar contractuele verplichting om zelf voor verlichting te zorgen zou hebben voldaan door het plaatsen van een niet brandgevaarlijke lamp en wanneer zij erop zou hebben toegezien dat ter plaatse van het werk geen brandbare materialen onafgeschermd aanwezig waren en dat tijdens werkonderbrekingen en voorzienbare afwezigheid van de monteurs de open halogeenlamp zou zijn uitgeschakeld.”
3.4 Onderdeel I.1 van het middel klaagt dat het Hof bij de beoordeling van de vraag of art. 11.5 ALIB wel of niet onredelijk bezwarend is en derhalve of een beroep van [verweerster] op die bepaling wel of niet aanvaardbaar is te achten, niet (op voldoende kenbare wijze) de navolgende omstandigheden, waarop een beroep is gedaan, in aanmerking heeft genomen.
(a) De ALIB zijn eenzijdig opgesteld.
(b) [Eiseressen 2] behoort tot de groep van kleine ondernemers die niet gewoon zijn algemene voorwaarden uit te onderhandelen en voor wie deze voorwaarden niet duidelijk, moeilijk leesbaar en in hun gevolgen niet goed te overzien zijn.
(c) De aansprakelijkheid voor schade wordt in verregaande mate beperkt.
(d) [Eiseressen 2] was een niet-geringe tegenprestatie aan [verweerster] verschuldigd.
(e) De uitvoerders van het werk zijn in zeer aanmerkelijke mate tekortgeschoten in de door hen te betrachten zorg.
(f) [Verweerster] was tegen de aansprakelijkheid voor de schade verzekerd indien haar een beroep op art. 11.5 ALIB niet zou vrijstaan; tegen een relatief geringe meer-premie zou [verweerster] tegenover de verzekeraar de vrijheid hebben gehad terug te vallen op de verzekering zonder (jegens [eiseressen 2] en Interpolis) een beroep te hoeven doen op die bepaling.
De klacht is gegrond. Ook naar het te dezen toepasselijke recht van vóór 1 januari 1992 - de overeenkomst en de gestelde wanprestatie dateren immers van voor die datum - diende het Hof bij de beantwoording van de vraag of het beroep op het onderhavige exoneratiebeding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen. De voormelde omstandigheden die betrekking hebben op het onderhavige geval, kunnen alle van belang zijn bij de beantwoording van die vraag. Uit de motivering van het Hof blijkt echter niet of en zo ja op welke wijze het Hof met deze omstandigheden rekening heeft gehouden. Het Hof heeft dan ook hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij niet aan zijn motiveringsplicht voldaan. Het heeft van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven indien het de hiervoor vermelde omstandigheden niet van belang heeft geacht. Mocht het die omstandigheden wel van belang hebben geacht, dan heeft het zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed door niet te vermelden dat en in hoeverre het gewicht heeft toegekend aan die omstandigheden.
3.5 Onderdeel I.2 keert zich tegen de hiervoor in 3.3 weergegeven overweging van het Hof over de redelijkheid van het onderhavige exoneratiebeding. Het onderdeel treft eveneens doel. Indien het Hof is uitgegaan van een veronderstelde afspraak over een concrete taakverdeling tussen partijen geldt dat deze door [verweerster] niet is gesteld en ook overigens geen onderwerp is geweest van het processuele debat. Indien het Hof heeft bedoeld dat dit exoneratiebeding op de vermelde grond in het algemeen niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid kan worden geacht, heeft het Hof miskend dat de vraag of een beroep op een zodanig beding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid beoordeeld dient te worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
3.6 Onderdeel II van het middel kan niet tot cassatie leiden. In de door het onderdeel bestreden rov. 4.6 heeft het Hof kennelijk de wederzijdse causaliteit afgewogen door te vermelden welke omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van de schade, aan ieder van partijen kan worden toegerekend. Die afweging is niet onbegrijpelijk en kan voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 mei 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Interpolis en [eiseressen 2] begroot op ƒ 694,86 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 12 mei 2000.