Home

Hoge Raad, 13-10-2000, AA7479, R00/051HR

Hoge Raad, 13-10-2000, AA7479, R00/051HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

13 oktober 2000

Eerste Kamer

Rek.nr. R00/051HR

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Verzoeker], wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later.

1. Het geding in feitelijke instantie

De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 27 januari 2000 onder overlegging van een op 25 januari 2000 ondertekende geneeskundige verklaring een vordering ingediend bij de Rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging om verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker - te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.

Nadat de Rechtbank verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige namens de behandelend psychiater en de ouders van verzoeker op 15 februari 2000 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 17 februari 2000 vorenbedoelde voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden.

De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1 Op 27 januari 2000 heeft de Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam bij de Rechtbank aldaar op de voet van art. 2 Bopz een vordering ingediend tot het verlenen van een voorlopige machtiging om verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven.

De Rechtbank heeft bij haar beschikking van 17 februari 2000 voorlopige machtiging verleend om verzoeker een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden. Deze termijn is inmiddels verstreken zodat verzoeker geen belang heeft bij zijn beroep. Dit brengt mee dat verzoeker niet in zijn beroep kan worden ontvangen.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 13 oktober 2000.