Hoge Raad, 31-10-2000, AA7954, 01745/00 E
Hoge Raad, 31-10-2000, AA7954, 01745/00 E
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2000
- Datum publicatie
- 21 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA7954
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA7954
- Zaaknummer
- 01745/00 E
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
31 oktober 2000
Strafkamer
nr. 01745/00 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
‘s-Gravenhage, Economische Kamer van 17 september 1999 met parketnummer
0904116797 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven
beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage
van 10 juli 1998 - de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde ontslagen
van alle rechtsvervolging.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft een
schriftuur met een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de
bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing
dat het feit niet strafbaar is en dat de verdachte is ontslagen van alle
rechtsvervolging en dat de zaak wordt teruggewezen naar de economische kamer
van het Hof te ’s-Gravenhage, teneinde in zoverre, met inachtneming van het
arrest van de Hoge Raad, op het bestaande beroep te worden berecht en
afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Met het middel wordt opgekomen tegen het oordeel van het Hof dat het
bewezenverklaarde feit niet strafbaar is.
3.2. Het bestreden arrest houdt, voorzover nu van belang, in dat de verdachte een
verweer heeft gevoerd dat door het Hof als volgt is weergegeven en beantwoord:
“Aan de verdachte wordt verweten dat hij artikel 1 van de Warenwetregeling
Nitraatgehalte groenten heeft overtreden. Dit voorschrift luidt, voorzover hier van
belang, als volgt:
Het gehalte aan nitraat-ion van de hieronder opgenomen groenten mag niet hoger
zijn dan:
Groente Geoogst in de periode tussen Norm (in mg/kg)
Sla 1 mei en 1 november 3500
1 november en 1 mei 4500
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige M. Blom-Zandstra,
wetenschappelijk onderzoekster planten fysiologie bij het Instituut voor AGO biologie en
bodemvruchtbaarheid te Wageningen, ten aanzien van de groente krulandijvie verklaard dat deze groente qua uiterlijke verschijningsvorm en fysiologische eigenschappen wezenlijk verschilt van de groente andijvie in die zin dat de bladeren van krulandijvie meer nerven hebben dan andijvie, waardoor bij krulandijvie meer nitraat door de plant wordt opgenomen dan bij andijvie het geval is.
Verdachte heeft zich er ter terechtzitting op beroepen dat deze verklaring van de deskundige ook geldt voor de groente krulsla ten opzichte van sla. Krulsla onderscheidt zich van sla op vergelijkbare wijze door meer nerven en dus meer nitraat te bevatten, aldus verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat inderdaad sla en krulsla qua structuur aanmerkelijk verschillend zijn.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat het in dit geding aan de orde zijnde voorschrift in zijn opsomming is beperkt tot de groente sla zonder enig nadere specificering, en niet duidelijk is aangegeven dat hieronder ook de qua structuur van sla sterk afwijkende (meer nerven bevattende) krulsla moet worden verstaan, is het Hof van oordeel dat dit voorschrift te onbepaald is en in dit geval toepassing mist.
Het bepaalde in het eerste lid van artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht brengt dan mee dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is en mitsdien de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging”.
3.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende voorschriften van belang:
“Art. 7, eerste lid eerste zin, EVRM bepaalt:
Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde.
Art. 1, eerste lid, Sr en art. 16 Grondwet bepalen gelijkluidend:
Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling”.
3.4. In deze voorschriften ligt onder meer het zogenaamde bepaaldheidsgebod besloten. Dit houdt in dat de burger moet kunnen weten ter zake van welke gedragingen hij kan worden gestraft. De rechtszekerheid eist dit. Van de wetgever mag worden verlangd dat hij met het oog daarop op een zo duidelijk mogelijke wijze delicten omschrijft. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de wetgever soms met een zekere vaagheid, bestaande in het bezigen van algemene termen, delicten omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van de delictsomschrijving vallen. Die vaagheid kan onvermijdelijk zijn, omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen belangen in de toekomst zullen worden geschonden en omdat, indien dit wel is te voorzien, delictsomschrijvingen anders te verfijnd worden met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en daarmee het belang van de algemene duidelijkheid van de wetgeving schade lijdt.
3.5. In dit verband verdient nog opmerking dat indien het om professionele marktdeelnemers gaat, mag worden verlangd dat deze zich terdege laten informeren over de beperkingen waaraan hun gedragingen zijn onderworpen.
3.6. Nu de bewijsmiddelen inhouden dat het hier om een professionele marktdeelnemer gaat, staat het hiervoor onder 3.4 genoemde bepaaldheidsgebod er op de daar en onder 3.5 aangeduide gronden, niet aan in de weg onder de soort sla ook subcategorieën van sla te verstaan. De omstandigheid dat in het toepasselijk voorschrift slechts de soort is genoemd en geen subcategorieën zijn aangeduid brengt dus niet mee dat in een geval als het onderhavige daaruit de slotsom mag worden getrokken dat subcategorieën niet aan de in het voorschrift gestelde beperkingen zijn onderworpen. Die slotsom zou in strijd zijn met een redelijke wetsuitleg. In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.4 en 3.5 is overwogen is het aanvaardbaar dat de wetgever heeft volstaan met de vermelding van de soort sla in het toepasselijk voorschrift. De onder 3.3 vermelde voorschriften zijn daardoor niet geschonden.
De rechter dient in een dergelijk geval vast te stellen of de groente waarvan in de bewezenverklaring wordt gesproken zo’n subcategorie is.
3.7. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, dat de zaak naar een ander hof moet worden verwezen en dat dit hof zal dienen na te gaan of krulsla als een subcategorie van sla is aan te merken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen dat het feit niet strafbaar is en dat de verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep verder wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens en A.M.M. Orie, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 31 oktober 2000.