Home

Hoge Raad, 03-11-2000, AA8108, C99/014HR

Hoge Raad, 03-11-2000, AA8108, C99/014HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 november 2000
Datum publicatie
14 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA8108
Formele relaties
Zaaknummer
C99/014HR
Relevante informatie
Wet inzake de luchtverontreiniging [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 20 (oud)

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

3 november 2000

Eerste Kamer

Nr. C99/014HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

EUROPEAN BULK SERVICES B.V., rechtsopvolgster van GRAAN ELEVATOR MAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te Rotterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. R.S. Meijer,

t e g e n

1. [Verweerster 1], gevestigd te ’s-Gravenzande,

2. [Verweerster 2], gevestigd te ’s-Gravenzande,

3. [Verweerster 3], gevestigd te ’s-Gravenzande,

4. [Verweerder 4], wonende te ’s-Gravenzande,

5. [Verweerder 5], wonende te ’s-Gravenzande,

6. [Verweerder 6], gevestigd te ’s-Gravenzande,

7. [Verweerder 7], wonende te ’s-Gravenzande,

8. [Verweerster 8], gevestigd te Honselersdijk,

9. [Verweerder 9], wonende te ’s-Gravenzande,

10. [Verweerder 10], wonende te Hoek van Holland,

11. [Verweerder 11], wonende te ’s-Gravenzande,

12. [Verweerster 12], gevestigd te Monster,

13. [Verweerder 13], wonende te Hoek van Holland,

14. [Verweerder 14], wonende te ’s-Gravenzande,

15. [Verweerster 15], gevestigd te ’s-Gravenzande,

16. [Verweerder 16], wonende te Hoek van Holland,

17. [Verweerster 17], gevestigd te ’s-Gravenzande,

18. [Verweerder 18], wonende te ’s-Gravenzande,

19. [Verweerder 19], wonende te ’s-Gravenzande,

20. [Verweerder 20], wonende te ’s-Gravenzande,

21. [Verweerder 21], wonende te ’s-Gravenzande,

22. [Verweerder 22], wonende te ’s-Gravenzande,

23. [Verweerster 23], gevestigd te ’s-Gravenzande,

24. [Verweerder 24], wonende te Hoek van Holland,

25. [Verweerster 25], wonende te Hoek van Holland,

26. [Verweerder 26], wonende te Hoek van Holland,

27. [Verweerster 27], wonende te Hoek van Holland,

28. [Verweerder 28], wonende te Hoek van Holland,

29. DE HOGE WEIDE B.V.,gevestigd te Hoek van Holland,

VERWEERDERS in cassatie,

advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerders in cassatie - verder te noemen: de tuinders - hebben bij exploit van 17 januari 1991 eiseres tot cassatie - verder te noemen: GEM - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd:

1. te verklaren voor recht dat GEM ten opzichte van de tuinders onrechtmatig handelt door stoffen althans tapiocameel in haar inrichting althans op de drijvende losinrichting te verwerken op een wijze dat tapiocameel op de glastuinbouwbedrijven van de tuinders terecht komt, althans door geen afdoende maatregelen te nemen, welke voorkomen dat de stoffen/tapiocameel verwaaien, althans door niet over te gaan tot het schoonmaken van de glazen kassen van de tuinders, althans door niet de kosten van schoonmaak te voldoen, althans door zonder een geldige milieuvergunning stoffen/tapiocameel over te slaan;

2. GEM te veroordelen om aan de tuinders te voldoen de schade vanaf 1980, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 1989;

3. voorts te verklaren voor recht dat GEM verschuldigd is de buitengerechtelijke kosten welke

ƒ 18.000,-- bedragen, alsmede de daadwerkelijk door de tuinders gemaakte kosten van

onderzoek van het C.I.V.O.- T.N.O. alsmede de kosten van de ingeschakelde agrarische

experts.

GEM heeft de vorderingen bestreden.

De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 juni 1993 alvorens verder te beslissen de zaak naar de rol verwezen opdat de tuinders zich kunnen uitlaten over een aantal in rov. 4.13 van het vonnis genoemde aangelegenheden.

Tegen dit tussenvonnis heeft GEM hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De tuinders hebben incidenteel appel ingesteld.

Bij tussenarrest van 19 maart 1996 heeft het Hof GEM in de gelegenheid gesteld bescheiden over te leggen. Bij eindarrest van 22 september 1998 heeft het Hof in het principaal en incidenteel appel het bestreden vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigd en de zaak verwezen naar de Rechtbank te Rotterdam ter verdere behandeling en afdoening.

Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindarrest van het Hof heeft GEM beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De tuinders hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor GEM mede door mr. W.J. Haeser, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van GEM heeft bij brief van 30 juni 2000 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De tuinders exploiteren ieder voor zich te 's-Gravenzande, Honselers-dijk, Monster, respectievelijk Hoek van Holland glas-tuinbouwbedrijven in zogenaamde warenhuizen, welke gelegen zijn in de nabijheid van de rechter-oever van de Nieuwe Water-weg. Ten behoeve van de door de tuinders te telen gewassen zijn de warenhuizen voorzien van glas met de hoogst mogelijke lichtdoorlatendheid.

(ii) GEM exploiteert te Rotterdam-Europoort, derhalve in de na-bijheid van de linkeroever van de Nieuwe Waterweg, een bedrijf voor onder meer de over-slag van tapioca. Tapioca wordt naar het bedrijf van GEM aangevoerd per zee-schip en wordt van daar-uit overgeslagen in onder andere lichters en coasters. GEM maakt bij de overslag van tapioca gebruik van een inrichting, waartoe behoren twee met elkaar verbonden terminals en een aantal drijvende losma-chines (elevatoren). De drijvende eleva-toren worden vanaf 1975 gebruikt; vanaf 1977 worden ook vaste-wal pneumaten gebruikt. Bij het lossen van tapi-oca uit zee-schepen met behulp van drijvende elevatoren komt tapiocameel vrij in de lucht.

(iii) Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben GEM bij be-schikking van 10 september 1991 een vergunning verleend voor onder meer de overslag van tapioca met behulp van drijvende elevatoren. Aan die vergunning is het volgende voorschrift krachtens de Wet inzake de luchtverontreiniging (hierna: Wlv) ver-bonden:

"1.1 Afgezogen, met stof verontreinigde lucht, alsmede transport-lucht moet door middel van goedwerkende stoffil-ters worden gereinigd alvorens naar de buitenlucht te wor-den afgevoerd.

De gereinigde lucht mag niet meer stof bevatten dan 30 mg/m3. Indien in de toekomstige Nederlandse Emissiericht-lijn strengere normen wor-den gesteld, dan kan de directeur van de DCMR nadere eisen stellen ten aanzien van de uit-worpconcentratie."

3.2 De tuinders hebben in het onderhavige geding gevorderd, verkort weerge-geven en voor zover in cassatie van belang, te verklaren voor recht dat GEM ten opzichte van hen onrechtmatig handelt door tapiocameel op de drij-vende losinrichting op zo-danige wijze te verwerken dat tapiocameel op de kas-sen van de tuinders terecht komt, en GEM te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat, een en ander zoals nader hiervoor in 1 omschre-ven.

Aan deze vorderingen hebben zij on-der meer ten grondslag gelegd dat GEM met betrekking tot de drijvende elevatoren tot 25 september 1991 niet over een ver-gunning voor het verrichten van de schade veroorzakende activi-teiten heeft beschikt, ook niet nadat haar in 1987 dui-delijk was geworden dat een vergunning was vereist.

De Rechtbank heeft dienaangaande in haar tussenvonnis van 25 juni 1993 overwogen dat GEM, door overslagactiviteiten te verrichten met ge-bruikmaking van drijvende elevatoren zonder daarvoor over de vereiste ver-gunningen te beschikken, in strijd met haar wettelijke plicht handelde, hetgeen in begin-sel onrechtmatig is jegens degenen wier belangen door de des-betref-fende wetten worden beschermd en die van bedoelde acti-viteiten hinder onder-vinden. Zij heeft vervolgens de tuinders gelegenheid gegeven zich uit te laten over een aantal in het vonnis nader omschreven vragen, waaronder onder meer de omvang van de door ieder geleden schade en het causaal verband tussen de schade en de uitstoot van tapiocameel bij het lossen.

Het Hof heeft bij zijn eindarrest dit vonnis bekrachtigd. Het middel richt zich tegen de rechtsoverwegingen 3 en 4 van dit arrest.

3.3 Zoals onderdeel 1 zelf ook al als mogelijk veronderstelt, heeft het Hof met de aan het slot van zijn rov. 3 in algemene termen geformuleerde aandui-ding "degenen wier belangen door de desbetreffende wetten worden beschermd en die van bedoelde ac-tiviteiten hinder ondervinden" onmiskenbaar mede, te weten voor het geval dat zich hier voordoet, de tuinders op het oog gehad. De klacht dat het Hof niet heeft beslist op de essentie van de grief van GEM kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.

3.4 Volgens het in hoger beroep niet bestreden uitgangspunt van de Recht-bank gaat het in deze procedure om de vraag of GEM heeft gehandeld in strijd met hetgeen haar in het maatschappe-lijk verkeer jegens de tuinders betaamt, en hangt het antwoord op deze vraag af van de aard, de ernst en de duur van de hin-der, alsmede van de omvang van de daardoor veroorzaakte schade, in ver-band met de verdere omstandigheden van het ge-val. In dit kader heeft de Rechtbank geoordeeld dat GEM, door van 1987 tot 1991 zonder de vereiste vergunning overslagacti-viteiten te verrichten met gebruikmaking van drijvende eleva-toren, in strijd met haar wettelijke plicht heeft gehandeld, hetgeen in be-ginsel onrechtmatig is.

Het Hof heeft, na in rov. 2 van zijn arrest te hebben voor-opgesteld dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op laatstvermeld oordeel, zich hiermee verenigd. In na-volging van de Rechtbank heeft het Hof het handelen van GEM zonder de vereiste vergunning "in beginsel" onrechtmatig geoor-deeld. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat deze onrechtmatig-heid nog niet meebrengt dat de vorderingen van de tuinders voor toewijzing vatbaar zijn.

De in onderdeel 2 vervatte klacht dat onduidelijk is wat het Hof met de clausulering "in beginsel" heeft bedoeld, is derhalve tevergeefs voorgesteld.

3.5.1 Bij de beoordeling van onderdeel 3 moet worden voorop-gesteld dat de Wlv weliswaar in algemene zin ertoe strekt luchtverontreiniging te voorkomen of te beperken, maar zelf geen normen bevat waaraan een inrichting met het oog daarop moet voldoen. Die normen worden voor elk concreet geval neergelegd in voorschriften behorende bij een door gedepu-teerde staten af te geven vergunning. Ingevolge het hier toe-passelijke, tot 1 maart 1993 geldende art. 20 lid 1 Wlv is het verboden, kort gezegd, een inrichting op te richten of in wer-king te hebben zonder zodanige vergunning. Dit een en ander brengt mee dat de Wlv en het daarin neergelegde vergunning-stelsel in wezen de strekking heeft bescherming te verlenen tegen luchtverontreiniging die ernstiger is dan krachtens de voor een concreet geval afgegeven vergunning en de daarbij be-horende voorschriften in dat geval ge-oorloofd is. Hiermee strookt het om aan te nemen dat niet het handelen zonder de vereiste vergunning als zodanig onrechtmatig is, maar dat voor onrechtma-tigheid bovendien vereist is dat sprake is van zoda-nig handelen dat niet is voldaan aan de eisen voor het ver-krijgen van een vergunning zoals die later is verleend (vgl. HR 19 juni 1987, nr. 12949, NJ 1988, 91).

3.5.2 Als door GEM gesteld en door het Hof in het midden gelaten moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan (a) dat GEM in de periode van 1987 tot 1991 in feite steeds heeft voldaan aan de normen ten aanzien van luchtver-ontreiniging die zijn neergelegd in de voorschriften behorende bij de uitbreidingsvergunning van 6 november 1990 en de revi-sievergunning van 10 september 1991, te weten telkens 30 mg/m3, (b) dat weliswaar de eerstge-noemde vergunning bij uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling voor de geschillen van be-stuur van de Raad van State van 21 juni 1991 is vernietigd, maar deze vernietiging uitsluitend haar grond vond in de om-standigheid dat een uitbreidingsvergunning was verzocht en verleend, terwijl een, de gehele inrichting omvattende revi-sievergunning was vereist, en (c) dat het beroep van de tuin-ders tegen de revisievergunning van 10 september 1991 door de Afde-ling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State is verworpen, zij het met nadere vaststelling van de emissie-norm op 15 mg/m3 op de grond dat ge-bleken was dat de emissie in de praktijk al minder dan 15 mg/m3 was.

3.6 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat onderdeel 3 gegrond is en dat na verwijzing in de eerste plaats zal moeten worden onderzocht of juist is dat GEM zich in de gehele peri-ode van 1987 tot 1991 heeft gehouden aan de normen ten aanzien van luchtverontreiniging die in de voorschriften, opgenomen in de verleende vergunningen, zijn neergelegd.

De onderdelen 4 en 5 kunnen onbesproken blijven, aange-zien de daarin vervatte klachten, die slechts behandeling be-hoeven indien voormelde vraag ontkennend wordt beantwoord, na verwijzing aan de orde kunnen komen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 septem-ber 1998;

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behan-deling en beslissing;

veroordeelt de tuinders in de kosten van het geding in cas-satie, tot op deze uitspraak aan de zijde van GEM begroot op ƒ 1.484,57 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor sala-ris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 3 november 2000.