Home

Hoge Raad, 02-02-2001, AA9771, R99/120HR

Hoge Raad, 02-02-2001, AA9771, R99/120HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 februari 2001
Datum publicatie
31 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AA9771
Formele relaties
Zaaknummer
R99/120HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

2 februari 2001

Eerste Kamer

Nr. R99/120HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. SINT MAARTEN VETERINARY HOSPITAL N.V., gevestigd op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

2. De erven van wijlen [erflater] wonende op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

3. [Eiseres 3], wonende op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. R.S. Meijer,

t e g e n

1. ANIMAL HOSPITAL OF THE NETHERLANDS ANTILLES N.V., gevestigd op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

2. [Verweerder 2] en

3. [Verweerster 3], beiden wonende op St. Maarten, Nederlandse Antillen,

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 17 juli 1997 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, ingekomen verzoekschrift hebben eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - verzocht verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan haar te voldoen de schade, veroorzaakt door het afbreken van de onderhandelingen over de overname van de dierenartsenpraktijk van [eiser] c.s. en de schade veroorzaakt door het openen door [verweerder] c.s. van een nieuwe dierenartsenpraktijk op basis van de door [eiser] c.s. verzorgde vergunningen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.

[Verweerder] c.s. hebben het verzoek bestreden.

Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis van 5 mei 1998 de vordering van [eiser] c.s. afgewezen.

Tegen dit vonnis zijn [eiser] c.s. in appel gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Bij vonnis van 19 maart 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend. De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat alsmede door mr. S.H.M.A. Dumoulin, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.

(i) [Erflater] [..] was dierenarts. Zijn erfgenamen zijn de eisers tot cassatie onder 2.

(ii) [Verweerder 2] en [verweerster 3], de verweerders in cassatie onder 2, respectievelijk 3, (verder: [verweerder 2] en [verweerster 3]) zijn eveneens dierenarts. Zij hebben in verschillende perioden in dienstverband gewerkt voor [erflater], dan wel voor eiseres tot cassatie onder 1 Sint Maarten Veterinary Hospital N.V.

(iii) [Erflater] en [verweerder] c.s. hebben onderhandelingen gevoerd over de overname van de dierenartsenpraktijk van [erflater].

(iv) Deze onderhandelingen hebben geresulteerd in een in begin april 1995 door partijen ondertekende Letter of Intent.

(v) [Erflater] en verzoekster tot cassatie onder 3, [..] enerzijds, en [verweerder 2] en [verweerster 3] anderzijds zijn op 20 april 1995 schriftelijk een Earnest Money Agreement aangegaan.

(vi) Op 5 januari 1996 hebben [erflater], [verweerder 2] en [verweerster 3] een Termination Agreement ondertekend. Deze overeenkomst hield in:

WHEREAS, the parties executed an Earnest Money Agreement for St. Peters Veterinary Hospital and Cole Bay Veterinary Hospital in St. Maarten, Netherlands Antilles; and

WHEREAS, the parties desire to terminate the earnest money agreement and return the balance of the earnest money, $ 16.508,71 to Purchaser;

NOW, THEREFORE, for and in consideration of TEN DOLLARS ($ 10,00) cash in hand paid, the receipt paid, the parties agree as follows:

1. The Earnest Money Agreement is hereby terminated and the parties are hereby released from all duties and obligations arising under the Earnest Money Agreement.

2. The remaining earnest Money of $ 16.508,71 shall be immediately delivered to Purchaser by Dixon, Smith $ Stahl, the Settlement Agent.

(vii) Partijen hebben vervolgens verder onderhandeld over de overname van het St. Peters Veterinary Hospital en het Cole Bay Veterinary Hospital (verder: de praktijk).

(viii)Verschillende concept-overnameovereenkomsten zijn opgesteld maar partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.

(ix) In april 1996 heeft [verweerder 2] een bod gedaan op de praktijk ten bedrage van $ 276.000.

(x) [Verweerder 2] en [verweerster 3] hebben vervolgens een eigen veterinaire praktijk geopend waarin zij als dierenarts werkzaam zijn.

3.2.1 [Eiser] c.s. vorderen in dit geding vergoeding van schade wegens het door [verweerder 2] en [verweerster 3] afbreken van onderhandelingen welke schade het bedrag beloopt van de koopsom die is genoemd in de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde Letter of Intent, te weten US $ 640.000 en voorts de schade die bestaat uit de kosten die [eiser] c.s. hebben gemaakt gedurende de onderhandelingen. Voorts hebben [eiser] c.s. vergoeding van schade gevorderd wegens oneerlijke mededinging als gevolg van het door [verweerder] c.s. openen van een dierenartsenpraktijk op Sint Maarten.

3.2.2 Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen. Het Hof heeft de tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg aangevoerde grieven verworpen.

Het middel keert zich tegen 's Hofs beslissing en de gronden waarop deze berust.

3.3.1 Onderdeel 1 keert zich tegen 's Hofs oordeel in zijn rov. 4.6 en 4.8 dat tussen partijen geen overeenkomst is tot stand gekomen omdat uit hetgeen [eiser] c.s. hebben aangevoerd volgt dat zij zich zelf op het standpunt stellen dat geen overeenstemming is bereikt over de overnameprijs noch over de wijze van overname. Het onderdeel voert daartoe, kort weergegeven, aan dat uit hetgeen [eiser] c.s. hebben aangevoerd onmiskenbaar blijkt dat zij zich in het geding in de feitelijke instanties wel op het standpunt hebben gesteld dat tussen partijen over de essentialia overeenstemming was bereikt en dat zulks aan afbreking van de tot vervolmaking en afronding van de overeenkomst strekkende onderhandelingen door de [verweerder 2] in de weg stond.

3.3.2 Bij de beoordeling van dit onderdeel moet worden vooropgesteld dat de vraag of ten aanzien van een overeenkomst, bij het tot stand komen waarvan een aantal onderling samenhangende verbintenissen moet worden geregeld, overeenstemming omtrent een of meer onderdelen een overeenkomst doet ontstaan zolang omtrent andere onderdelen nog geen overeenstemming bestaat, afhankelijk is van de bedoeling van partijen, zoals deze op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen.

3.3.3 In het licht van dit uitgangspunt heeft het Hof met zijn hiervoor weergegeven oordeel hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting hetzij zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Van een onjuiste rechtsopvatting heeft het Hof blijk gegeven indien het de hiervoor onder 3.3.2 vermelde uitgangspunten heeft miskend.

Mocht het Hof daarvan wel zijn uitgegaan dan is zonder nadere, maar ontbrekende, motivering niet begrijpelijk 's Hofs oordeel dat geen overeenstemming is bereikt over de overnameprijs noch over de wijze van overname. De enkele omstandigheid dat geen overeenkomst over de overname van de dierenartsenpraktijk tot stand is gekomen, staat immers niet eraan in de weg dat wel overeenstemming is bereikt over de overnameprijs en de wijze van overname.

Het onderdeel treft derhalve doel.

3.4 Onderdeel 2 is gericht tegen 's Hofs rov. 4.7. Daarin verwerpt het Hof de vijfde door [eiser] c.s. tegen het vonnis van het Gerecht aangevoerde grief. Deze grief betrof het oordeel van het Gerecht, in zijn rov. 7, dat de Termination Agreement partijen uitdrukkelijk ontslaat van alle verplichtingen uit de Earnest Money Agreement (en naar moet worden aangenomen ook van die uit de Letter of Intent).

In de hier bedoelde grief hadden [eiser] c.s. aangevoerd, samengevat weergegeven, dat de Termination Agreement ertoe strekte om een punt te zetten achter het voornemen de praktijk te verkopen en voorts om door te gaan met onderhandelingen over de overname van de praktijk op basis van een huurkoop-constructie. De strekking van de Termination Agreement was volgens deze grief niet om definitief een punt te zetten achter de onderhandelingen als geheel.

Het Hof heeft deze grief verworpen en daartoe in zijn rov. 4.7 overwogen: (1) de tekst van de Termination Agreement laat geen ruimte voor een andere uitleg dan door het Gerecht gegeven; (2) de getuige [getuige 1] heeft verklaard "dat de Termination Agreement tot strekking had dat de oorspronkelijke koopovereenkomst van de baan was".

Deze overwegingen kunnen 's Hofs beslissing echter niet dragen. Noch de hiervoor in 3.1 onder (vi) weergegeven inhoud van de Termination Agreement, noch de door het Hof in zijn rov. 4.7 weergegeven inhoud van de door de getuige [getuige 1] afgelegde verklaring sluiten immers uit dat hetgeen [eiser] c.s. omtrent de strekking van de Termination Agreement heeft gesteld en aangevoerd juist is. Het onderdeel treft derhalve eveneens doel.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 maart 1999;

verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op ƒ 575,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 2 februari 2001.