Home

Hoge Raad, 02-03-2001, AB0380, C99/200HR

Hoge Raad, 02-03-2001, AB0380, C99/200HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 maart 2001
Datum publicatie
18 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB0380
Formele relaties
Zaaknummer
C99/200HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

2 maart 2001

Eerste Kamer

Nr. C99/200HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser], wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

[Verweerder], wonende te [woonplaats] (België),

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 13 januari 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen, telkens op verbeurte van dwangsommen, binnen 24 uur na betekening van het vonnis:

a. zich strikt te houden aan de bepalingen c.q. inhoud van de verklaring van [betrokkene A] welke [eiser] voor akkoord heeft ondertekend;

b. zich akkoord te verklaren met het onmiddellijk bijeenroepen van een algemene vergadering van Olympia France s.a.r.l. met als agenda de benoeming van [verweerder] tot mededirecteur/gerant van Olympia France en ter zake van het bijeenroepen van deze vergadering, respectievelijk de benoeming van [verweerder] tot mededirecteur/gerant alle benodigde medewerking te verlenen;

c. [betrokkene A] te gebieden zich te houden aan de bepalingen c.q. inhoud van de verklaring van [betrokkene A], meer in het bijzonder eraan mee te werken dat op de algemene vergadering [verweerder] tot mededirecteur/gerant van Olympia France zal worden benoemd;

d. voor het geval [betrokkene A] zich weigerachtig toont om een algemene vergadering van Olympia France bijeen te roepen, zich akkoord te verklaren met het entameren van een gerechtelijke procedure tegen [betrokkene A] door middel van welke procedure [betrokkene A] wordt gedwongen een algemene vergadering van Olympia France bijeen te roepen en welke procedure tevens ziet op het ontslag van [betrokkene A] als directeur/gerant van Olympia France en daartoe alle benodigde medewerking te verlenen;

e. al hetgeen te doen dan wel na te laten dat noodzakelijk is om ertoe te leiden dat [verweerder] binnen twee weken na betekening van dit vonnis tot mededirecteur/gerant van Olympia France zal worden benoemd.

[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.

De President heeft bij vonnis van 3 februari 1999 de vorderingen a tot en met c geheel en vordering d gedeeltelijk toegewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij arrest van 27 april 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zal verzoeken uitspraak te doen over vragen van uitlegging van het EEX zoals geformuleerd in de nrs. 17, 22 en 27 van de conclusie.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten:

(i) Begin 1996 hebben [verweerder] en [betrokkene A] afgesproken om in Frankrijk onroerend goed projecten te ontwikkelen. Deze activiteiten zijn ondergebracht in de in Frankrijk gevestigde vennootschap naar Frans recht Olympia France s.a.r.l. (hierna: Olympia France). [Betrokkene A] is directeur van deze vennootschap.

(ii) De aandelen in Olympia France worden gehouden door de in Nederland gevestigde vennootschap naar Nederlands recht Olympia Investment Nederland B.V. [Eiser] en [betrokkene B] zijn beiden directeur van deze vennootschap.

(iii) Op 2 april 1997 heeft [betrokkene A] een verklaring opgesteld, die door [eiser] voor akkoord is getekend en die als volgt luidt:

"Hierbij verklaar ik, [betrokkene A], er van meet af aan mee accoord te zijn gegaan dat [verweerder] van meet af aan mededirecteur/gerant van Olympia France SA. zal zijn. [Verweerder] heeft te kennen gegeven vooralsnog af te zien van deze benoeming, in ruil voor een aangehechte onherroepelijke volmacht (...). Indien [verweerder] echter zou besluiten toch prijs te stellen op zijn mededirecteurschap, verklaart [betrokkene A], hieraan onherroepelijk en zonder voorbehoud mee te werken en alles te ondernemen om deze benoeming te effectueren en voorzover nodig deze benoeming door de aandeelhouder te laten effectueren."

(iv) Ondanks diverse verzoeken c.q. sommaties van [verweerder] weigert [betrokkene A] een algemene vergadering van Olympia France bijeen te roepen, teneinde de benoeming van [verweerder] tot (mede)directeur van deze vennootschap te realiseren c.q. daaraan de benodigde medewerking te verlenen.

(v) [Eiser], in zijn hoedanigheid van (mede)directeur van de onder (ii) vermelde Nederlandse vennootschap, weigert om [betrokkene A] te instrueren een algemene vergadering bijeen te roepen.

3.2 [Verweerder] heeft [eiser], die woonplaats heeft in Nederland, in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage en daarbij de hiervoor onder 1 vermelde vorderingen ingesteld. De President heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. Het Hof te 's-Gravenhage heeft in hoger beroep het vonnis van de President bekrachtigd. In de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep is het EEX niet ter sprake gekomen.

3.3 Onderdeel 1 van het middel betoogt dat het Hof, zo nodig ambtshalve, zich onbevoegd had behoren te verklaren van de onderhavige vorderingen kennis te nemen, aangezien deze betrekking hebben op de besluitvorming binnen een in Frankrijk gevestigde vennootschap, zodat ingevolge art. 16 lid 2 EEX de gerechten in Frankrijk bij uitsluiting bevoegd zijn.

Onderdeel 3 van het middel, veronderstellenderwijs aannemend dat het Hof stilzwijgend is uitgegaan van toepasselijkheid van art. 16 lid 2 EEX, betoogt dat, ingeval het Hof zich bevoegd heeft geacht op grond van art. 24 EEX, het Hof heeft miskend dat de onderhavige vorderingen, hoezeer ook in kort geding ingesteld, niet zijn te beschouwen als "voorlopige of bewarende maatregelen" in de zin van art. 24 EEX, terwijl bovendien niet is voldaan aan de voorwaarde dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregel en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter.

3.4 Naar aanleiding van deze onderdelen van het middel oordeelt de Hoge Raad het noodzakelijk het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken over de hierna onder 4 te formuleren vragen betreffende de uitleg van het EEX uitspraak te doen. Daarbij kan worden uitgegaan van de hiervoor in 3.1 vermelde feiten.

4. Vragen betreffende de uitleg van het EEX

(1) Moet art. 16, aanhef en onder 2, EEX aldus worden uitgelegd, dat de hiervoor onder 1 sub a tot en met e vermelde vorderingen - gericht tegen een in Nederland wonende directeur van een in Nederland gevestigde vennootschap die de aandelen houdt in een in Frankrijk gevestigde vennootschap, en strekkende tot het verkrijgen van diens medewerking bij het doen bijeenroepen van een algemene vergadering en het tot stand brengen van bepaalde besluiten in die in Frankrijk gevestigde vennootschap - betrekking hebben op hetgeen is omschreven in genoemde verdragsbepaling met dien verstande dat de Franse rechter bij uitsluiting bevoegd moet worden geacht van die vorderingen kennis te nemen?

(2) Indien vraag (1) bevestigend moet worden beantwoord, sluit bevoegdheid van een rechter, gebaseerd op art. 16, aanhef en onder 2, EEX, uit dat een rechter van een andere verdragsluitende staat op grond van art. 24 EEX bevoegd is tot het nemen van in de wet voorziene voorlopige of bewarende maatregelen?

(3) Indien vraag (1) bevestigend en vraag (2) ontkennend moet worden beantwoord, zijn dan maatregelen als in dit kort geding gevorderd, aan te merken als voorlopige of bewarende maatregelen in de zin van art. 24 EEX?

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om met betrekking tot de hiervoor onder 4 geformuleerde vragen van uitleg van het EEX uitspraak te doen;

houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak zal hebben gedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 2 maart 2001.