Home

Hoge Raad, 08-05-2001, AB1515, 02906/00

Hoge Raad, 08-05-2001, AB1515, 02906/00

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 mei 2001
Datum publicatie
22 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1515
Formele relaties
Zaaknummer
02906/00
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 301, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 422

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

8 mei 2001

Strafkamer

nr. 02906/00

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 maart 2000, parketnummer 22/002765-99, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen in Breda.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 30 september 1999 - de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde "doodslag" niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat een gedeelte van de terechtzitting in hoger beroep niet in het openbaar is gehouden omdat het Hof heeft kennisgenomen van een videoband die niet ter terechtzitting is vertoond.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voorzover voor de beoordeling van belang - het volgende in:

“De voorzitter deelt mede dat het Hof heeft kennisgenomen van de videoband behorende bij de onderhavige zaak, welke in het dossier is gevoegd.

De raadsman deelt desgevraagd (door) de voorzitter mede dat de verdediging geen behoefte heeft genoemde video-opnamen ter terechtzitting te bekijken”.

3.3. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de rechter buiten het verband van de terechtzitting, bijvoorbeeld bij de aan de behandeling van de zaak voorafgaande bestudering van het dossier een videoband bekijkt, welke aan het dossier is toegevoegd.

3.4. Het middel, waarin dit wordt miskend, faalt derhalve.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. In het middel wordt erover geklaagd dat het Hof in strijd met art. 422, tweede lid, Sv voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een door een getuige-deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, hoewel die verklaring aldaar is betwist.

4.2. Het Hof heeft tot het bewijs doen meewerken een gedeelte van de door de raadsman bedoelde verklaring die de genoemde getuige-deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd.

4.3. Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg is door de raadsman onder meer datgene aangevoerd wat in de toelichting op het middel onder 2.5 is weergegeven.

4.4. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat deze verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg niet is betwist. Dat oordeel is in het licht van het hiervoor onder 4.3 bedoelde betoog van de raadsman in eerste aanleg zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg inhoudt dat de verdachte de verklaring van de getuige-deskundige niet heeft betwist.

4.5. Het middel is dus gegrond.

5. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren

G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 mei 2001.