Hoge Raad, 26-10-2001, AB2792, C99/334HR
Hoge Raad, 26-10-2001, AB2792, C99/334HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2001
- Datum publicatie
- 26 oktober 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB2792
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB2792
- Zaaknummer
- C99/334HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 101a
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
26 oktober 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/334HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, tevens verweerster in cassatie in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
advocaat: mr. A.J. Swelheim,
t e g e n
KOTRAC MILIEU B.V., gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie, tevens eiseres tot cassatie in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 23 augustus 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Kotrac - gedagvaard voor het kantongerecht te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaand vanaf 1 januari 1981 heeft voortgeduurd tot 1 mei 1996, weshalve [eiseres] aanspraak kan maken op doorbetaling van loon over de periode waarin Kotrac in verzuim is gebleven aan de loonbetalingsverplichting te voldoen;
2. Kotrac te veroordelen tot betaling van opeisbare salaris vanaf 1 september 1994 tot 1 mei 1996 vermeerderd met 8% vakantiegeld, zijnde ƒ 139.050,-- bruto;
3. Kotrac te veroordelen tot betaling van 25% vertragingsrente ex art. 7a:1638q zijnde ƒ 34.763,--;
4. Kotrac te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de opeisbare loonsom te weten per 20 oktober 1995 over het alstoen opeisbare loonbedrag van ƒ 97.335,-- zijnde ƒ 9.409,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hierna tot 1 mei 1996 maandelijks opeisbaar geworden loonsommen;
5. Kotrac te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ex art. 6:96 lid 2 BW zijnde overeenkomstig het NovA-tarief een bedrag van ƒ 7.681,50.
Kotrac heeft de vordering bestreden.
Bij tussenvonnis van 27 augustus 1997 heeft de Kantonrechter de zaak naar de terechtzitting verwezen, opdat Kotrac dan schriftelijk meedeelt of zij bereid en in staat is te bewijzen:
* dat het dienstverband tussen haar en [eiseres] in onderling overleg en overeenstemming is beëindigd per 15 september 1994;
of voorzover zij dat bewijs niet kan of wil leveren:
** dat [eiseres] na 15 september 1994 zich feitelijk niet beschikbaar heeft gehouden voor werk.
De Kantonrechter heeft bij eindvonnis van 3 juni 1998;
- voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen (vanaf 1981) heeft voortgeduurd na 15 september 1994 en wel tot 1 mei 1996;
- Kotrac veroordeeld om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
. ƒ 71.750,-- bruto aan (gematigd) salaris en vakantiegeld over de periode 15 september 1994 tot 1 mei 1996, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 65.450,-- van 20 oktober 1995, over ƒ 2.100,-- vanaf 1 november 1995, over 6 x ƒ 700,-- vanaf respectievelijk 1 december 1995, 1 januari 1996, 1 februari 1996, 1 maart 1996, 1 april 1996, 1 mei 1996, telkens tot de dag der algehele voldoening;
. ƒ 1.050,-- aan wettelijke verhoging over dit bedrag;
. ƒ 5.150,-- aan buitengerechtelijke kosten.
Tegen dit vonnis heeft Kotrac hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
[Eiseres] heeft bij memorie van antwoord, incidenteel beroep ingesteld.
Bij vonnis van 15 juli 1999 heeft de Rechtbank, rechtdoende in hoger beroep, in het principaal appel het bestreden vonnis van 3 juni 1998 vernietigd en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] afgewezen, en in het incidenteel appel, het appel ongegrond verklaard.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Kotrac heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Kotrac Milieu begroot op ƒ 327,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 oktober 2001.