Hoge Raad, 30-10-2001, AD4620, 00460/01 U
Hoge Raad, 30-10-2001, AD4620, 00460/01 U
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2001
- Datum publicatie
- 31 oktober 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AD4620
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD4620
- Zaaknummer
- 00460/01 U
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
30 oktober 2001
Strafkamer
nr. 00460/01 U
SO/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 3 januari 2001, nummers 310128000008 en 310128000009, op een verzoek van de Senatsverwaltung für Justiz van Berlijn en de Minister van Justitie van Hamburg (Bondsrepubliek Duitsland) tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1968, ten tijde van het instellen van beroep in cassatie verblijvende in de Gevangenis "Esserheem" te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar verklaard ter zake van
"-het vonnis van het Landgericht Berlijn d.d. 18 september 1998, met uitzondering van de veroordeling in de proceskosten;
- de feiten waarvan hij, blijkens het hierboven genoemde Haftbefehl uit Hamburg en de daarbij gevoegde bijlage wordt verdacht."
De Hoge Raad verstaat de beslissing van de Rechtbank - gelet op de overige inhoud van de bestreden uitspraak - aldus dat zij de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar heeft verklaard, doch uitsluitend:
- ter verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij het vonnis van het Landgericht Berlin van 18 september 1998;
- ter vervolging ter zake van de feiten als omschreven in het Haftbefehl van het Amtsgericht Hamburg van 21 augustus 2000.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. R.A. van der Velde, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse strekt ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd de feiten te vermelden met betrekking waartoe de uitlevering kan worden toegestaan en voor zover daarbij de uitlevering deels ontoelaatbaar is verklaard, dat de Hoge Raad doende wat de Rechtbank had behoren te doen, die feiten alsnog zal vermelden, het dictum aldus zal verstaan dat de uitlevering aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar is ter fine van vervolging en ter executie van een strafrestant van 1429 dagen en dat het beroep zal worden verworpen.
2.3. Na de terechtzitting waarop de conclusie van de Advocaat-Generaal is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schrijven van de opgeëiste persoon, inhoudende zijn commentaar op de conclusie. De Hoge Raad kan op dit schrijven geen acht slaan, aangezien op grond van art. 31, zevende lid, UW in verbinding met art. 439, vijfde lid, Sv, uitsluitend de raadsman schriftelijk commentaar op de conclusie mag geven.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat in het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 20 december 2000 is vermeld dat de raadsman heeft verklaard op te treden "namens" de opgeroepen, doch aldaar niet verschenen opgeëiste persoon, hetgeen aldus moet worden verstaan dat de raadsman aldaar de verklaring als bedoeld in art. 29, eerste lid, UW in verbinding met art. 279, eerste lid, Sv heeft afgelegd.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier M.I. Veldt-Foglia, en uitgesproken op 30 oktober 2001.