Hoge Raad, 07-12-2001, AD5357, C00/321HR
Hoge Raad, 07-12-2001, AD5357, C00/321HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 december 2001
- Datum publicatie
- 10 december 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AD5357
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD5357
- Zaaknummer
- C00/321HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
7 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/321HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
PROBIS HOLDING B.V., gevestigd te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. F.M. Wachter,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 7 augustus 1995 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Probis - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd Probis te veroordelen tot:
1. betaling van Bfr. 1.000.000,-- dan wel het daarmee corresponderende equivalent in Nederlandse guldens, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 1995 tot de dag der algehele voldoening;
2. betaling van Bfr. 750.000,-- dan wel het daarmee corresponderende equivalent in Nederlandse guldens, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 1995 tot de dag der algehele voldoening;
3. betaling van Bfr. 175.000,-- dan wel het daarmee corresponderende equivalent in Nederlandse guldens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 1995 tot de dag der algehele voldoening.
Probis heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 31 januari 1997 Probis veroordeeld om ter zake voornoemd aan [verweerder] te voldoen de somma van Bfr. 1.750.000,-- dan wel het daarmee corresponderende equivalent in Nederlandse guldens, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 1995 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft de Rechtbank afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Probis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 26 januari 1999 heeft het Hof [verweerder] tot bewijslevering toegelaten. Na getuigenverhoor heeft het Hof bij eindarrest van 20 juni 2000, in het principaal en in het incidenteel hoger beroep, het door de Rechtbank gewezen vonnis vernietigd voor zover daarbij de vordering van [verweerder] ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten en ter zake van de wettelijke rente over het gedeelte van de hoofdsom ad Bfr. 1.000.000,-- vóór 7 augustus 1995 werd afgewezen. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het Hof Probis veroordeeld om aan [verweerder] te betalen:
- de somma van Bfr. 175.000,-- dan wel het daarmee corresponderende equivalent in Nederlandse guldens, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 1995 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de wettelijke rente van 24 maart 1995 tot en met 7 augustus 1995 over het gedeelte van de toegewezen hoofdsom groot Bfr. 1.000.000,--.
Voor het overige heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Probis beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar het Hof Arnhem, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 14 maart 1990 heeft [verweerder] aan Probis, destijds GNV Holding, verkocht en geleverd de door hem gehouden aandelen in de vennootschap naar Belgisch recht Indeko Bvba.
(ii) In art. 15 van deze akte is bepaald : "Zodra zulks mogelijk is, verbinden de koper (lees Probis) en comparant sub 3 (lees [betrokkene A], projektleider) zich jegens de comparant sub 1 in privé (lees [verweerder]) dat laatstgenoemde zal worden ontslagen uit aansprakelijkheid of borgstelling door hem gesteld ten behoeve van banken of andere crediteuren van de vennootschap."
(iii) De raadsman van [verweerder] heeft Probis bij brief van 2 februari 1991 gesommeerd uitvoering te geven aan deze bepaling. Dit is niet geschied.
3.2 In dit geding vordert [verweerder] schadevergoeding zoals hiervoor onder 1 is vermeld. Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat Probis aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden schade, doordat Probis geen uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in art. 15 van de notariële akte. De Rechtbank heeft de vordering grotendeels toegewezen.
3.3 Bij tussenarrest van 26 januari 1999 heeft het Hof [verweerder] toegelaten te bewijzen dat de woorden: "Zodra zulks mogelijk is" in art. 15 van de notariële akte van 14 maart 1990 een onvoorwaardelijke verbintenis voor Probis inhouden.
Bij het bestreden eindarrest van 20 juni 2000 heeft het Hof, kort weergegeven en voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en daartoe het volgende overwogen. Het Hof is van oordeel dat [verweerder] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Het Hof gaat er derhalve van uit dat de woorden van art. 15 van de notariële akte: "Zodra zulks mogelijk is" een voorwaarde inhouden. Van een - van de wil van [verweerder] afhankelijke - potestatieve voorwaarde, zoals door Probis betoogd, is naar 's Hofs oordeel geen sprake. Probis beroept zich ter bevrijding van haar uit art. 15 van de notariële akte voortvloeiende verplichtingen op de voorwaarde en zij dient derhalve de inhoud van deze voorwaarde te stellen en zonodig te bewijzen, aldus het Hof. Aangezien het door Probis ingenomen standpunt echter niet duidelijk is, oordeelt het Hof dat Probis niet, althans onvoldoende, aan haar stelplicht omtrent de inhoud van de voorwaarde heeft voldaan en dat het beroep van Probis op de onduidelijke voorwaarde er dan ook niet toe kan leiden dat zij van haar uit het vermelde artikel voortvoeiende verplichtingen is bevrijd (rov. 8.3 - 8.5).
Naar 's Hofs oordeel betekent een en ander dat de overweging van de Rechtbank juist is, dat ontslag van [verweerder] uit de door hem aangegane verplichting in elk geval op 2 februari 1991 mogelijk was (rov. 8.6).
3.4 Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat, nu Probis zich ter bevrijding van haar uit art. 15 van de notariële akte voortvloeiende verplichtingen op de voorwaarde beroept, Probis de inhoud van deze voorwaarde dient te stellen en zonodig te bewijzen. Naar het middel betoogt is dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk omdat het beroep van Probis op de voorwaarde niet de strekking had zich te bevrijden van de op haar ingevolge art. 15 rustende verplichting: het had de strekking dat het door [verweerder] gepretendeerde vorderingsrecht niet effectief bestond.
3.5 Ingevolge de hoofdregel van art. 177 Rv. is de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten, belast met het bewijs van deze feiten. Uit deze regel kan niet worden afgeleid dat de wederpartij de feiten moet bewijzen die zij stelt ter motivering van haar betwisting van de eerderbedoelde feiten. Voor een geval als het onderhavige brengt dit mee dat [verweerder] dient te bewijzen dat op Probis een verbintenis rust en derhalve ook, nu naar de in cassatie onbestreden vaststelling van het Hof ervan moet worden uitgegaan dat de overeenkomst een voorwaarde inhoudt, dat deze voorwaarde niet (langer) aan nakoming in de weg staat, bijv. doordat zij in vervulling is gegaan. Daartoe zal [verweerder] moeten stellen en bij betwisting moeten bewijzen welke inhoud die voorwaarde heeft. Het Hof heeft derhalve met zijn oordeel dat Probis de inhoud van die voorwaarde dient te stellen en zo nodig te bewijzen, hetzij blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van art. 177 Rv. of de strekking van een opschortende voorwaarde, hetzij zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is op grond waarvan op Probis de bewijslast met betrekking tot de inhoud van de voorwaarde rust.
Het middel dat hierop gerichte klachten bevat, is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 juni 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Probis begroot op ƒ 2.971,23 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.