Home

Hoge Raad, 15-01-2002, AD8129, 01025/01

Hoge Raad, 15-01-2002, AD8129, 01025/01

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2002
Datum publicatie
16 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD8129
Formele relaties
Zaaknummer
01025/01

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

15 januari 2002

Strafkamer

nr. 01025/01

SB

Hoge Raad der Nederlanden

Rolbeslissing

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 april 2001, nummer 21/000222-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (voormalige Duitse Democratische Republiek) op [geboortedatum] 1972, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ter lande.

1. Onderzoek naar de uitreiking van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging

1.1. De stukken van het geding houden in:

- dat op 4 april 2001 door de verdachte beroep in cassatie is ingesteld tegen de in de aanhef vermelde uitspraak;

- dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;

- dat de verdachte ter terechtzitting van het Hof is verschenen;

- dat hij aldaar is bijgestaan door een tolk voor de Duitse taal en dat hij als adres heeft opgegeven "[...] [woonplaats], Duitsland, [a-straat 1]".

1.2. Na ontvangst van de stukken van het geding door de Griffier van de Hoge Raad is door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het bepaalde in art. 435, eerste lid, Sv aan de verdachte aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat de wet voorschrijft dat de Hoge Raad de zaak alleen in behandeling kan nemen indien een advocaat namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad indient binnen een termijn van twee maanden na betekening van de aanzegging. Aangezien van de verdachte enkel een woonplaats in het buitenland bekend was, heeft de uitreiking van deze aanzegging conform art. 588, tweede lid, Sv plaatsgevonden door rechtstreekse toezending van de aanzegging aan het adres van de verdachte in Duitsland.

1.3. Ter openbare terechtzitting voor strafzaken van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad (de rolzitting) van 27 november 2001 is de verdachte verschenen. Aldaar heeft hij in de Duitse taal te kennen gegeven de Nederlandse taal niet machtig te zijn en dientengevolge de aanzegging niet te begrijpen. Hierop is de behandeling van de zaak aangehouden voor het nemen van een conclusie.

1.4. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft op de nadere terechtzitting van 18 december 2001 geconcludeerd dat de Hoge Raad zal bevelen dat aan de verdachte een nieuwe aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv zal worden toegezonden met daarbij gevoegd een vertaling in de Duitse taal en dat de verdere behandeling van de zaak zal worden aangehouden. De conclusie is aan deze beslissing gehecht.

1.5. De Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden zijn partij bij de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengen, 19 juni 1990, Trb. 1990, 145, hierna: SUO).

Art. 52 SUO houdt, voorzover hier van belang, in:

"1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan personen die zich op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezenden. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het Uitvoerend Comité mededeling van de lijst van gerechtelijke stukken die aldus kunnen worden verzonden.

2. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in die andere taal."

In de in het eerste lid bedoelde lijst is - voorzover hier van belang - voor Nederland opgenomen art. 437, eerste lid (oud), Sv, met de vermelding "aanzegging dag van behandeling beroep in cassatie". Bij wet van 1 oktober 1998, Stb. 591, in werking getreden op 1 juni 1999, is de in art. 437, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging vervangen door de aanzegging van art. 435, eerste lid, Sv (aanzegging ontvangst stukken en mededeling inbehandelingneming). Dit laatste artikel is laatstelijk gewijzigd bij wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 467 in werking getreden op 1 oktober 2000.

1.6. Nu aannemelijk is geworden dat de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, brengt het vorenstaande mee dat bij de rechtstreekse toezending van de aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv aan het adres van de verdachte in Duitsland een vertaling van die aanzegging - althans van de essentie daarvan - in de Duitse taal wordt gezonden, waarin hem wordt medegedeeld dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen, dat de Hoge Raad ingevolge het bepaalde bij art. 435, eerste lid, Sv (en zulks in dit geval gelezen in verband met art. 52 SUO) de zaak alleen in behandeling kan nemen indien een advocaat namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad indient binnen een termijn van twee maanden na toezending van deze - in het Duits vertaalde althans zakelijk weergegeven - mededeling en dat de zaak in verband daarmee na de terechtzitting van 27 november 2001, waar de verdachte is verschenen, is aangehouden tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 21 mei 2002.

1.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

2. Beslissing

De Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van strafzaken:

- houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 21 mei 2002;

- bepaalt dat in de zaak met nr. 01025/01 door de griffier aan de woonplaats van de verdachte in Duitsland een mededeling wordt gestuurd, met een vertaling van die mededeling althans van de essentie daarvan in de Duitse taal, dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen, dat de Hoge Raad ingevolge het bepaalde bij art. 435, eerste lid, Sv, (en zulks in dit geval gelezen in verband met art. 52 SUO) de zaak alleen in behandeling kan nemen indien een advocaat namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad indient binnen een termijn van twee maanden na toezending van deze - in het Duits vertaalde althans zakelijk weergegeven - mededeling en dat de zaak in verband daarmee is aangehouden tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 21 mei 2002.

Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2002.