Hoge Raad, 05-03-2002, AD8702, 01412/01
Hoge Raad, 05-03-2002, AD8702, 01412/01
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 maart 2002
- Datum publicatie
- 5 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AD8702
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD8702
- Zaaknummer
- 01412/01
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
5 maart 2002
Strafkamer
nr. 01412/01
AS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 december 2000, nummer 21/000570-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in Huis van Bewaring "Karelskamp" te Almelo.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 29 februari 2000 - de verdachte ter zake van 1. primair (de Hoge Raad leest:) "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming" en 2. primair "poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verbetering van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde zodat die komt te luiden: "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming" en tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel.
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1 ontoereikend is gemotiveerd voorzover zij inhoudt dat de verdachte en diens mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft (en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht) door middel van inklimming.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de nacht van 1 op 2 juni 1999, te [plaats A], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een Chinees-Indisch restaurant aan de [b-straat] heeft weggenomen (ongeveer) fl. 5.000,-- en een gouden armband toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen geld en goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en tegen hun zoontje [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders:
- een pistool op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] hebben gericht en gericht gehouden en
- een pistool tegen het hoofd en tegen de slaap van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] hebben gehouden en
- bij die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] een mes op de keel of in de rug hebben gezet en gedrukt en
- de benen en/of de handen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] met tape/plakband hebben vastgeplakt en
- de mond van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] met tape/plakband hebben dichtgeplakt en
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Niet bewegen, niet schreeuwen anders schiet ik je dood met het pistool" en
- tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] hebben gezegd:
"Je moet niet bewegen, anders steek ik je dood" en
- tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Waar is het geld" en "Meer geld, anders snij ik je keel af"
althans telkens woorden van (soortgelijke) bedreigende aard of strekking."
4.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte en diens mededaders - na door een gangetje naast het in de bewezenverklaring genoemde restaurant te zijn gelopen - met behulp van een trap over een muur zijn geklommen waarna zij dat restaurant door een deur zijn binnen gegaan.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte en zijn mededaders zich aldus de toegang tot dat restaurant hebben verschaft door middel van inklimming, welke - hier aan art. 312, tweede lid sub 3°, Sr ontleende - term, is te verstaan in de daaraan in het normale spraakgebruik toekomende betekenis, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is in dit opzicht dus toereikend gemotiveerd.
4.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 5 maart 2002.