Home

Hoge Raad, 27-09-2002, AE0466, 36165

Hoge Raad, 27-09-2002, AE0466, 36165

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 september 2002
Datum publicatie
27 september 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE0466
Formele relaties
Zaaknummer
36165

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.165

27 september 2002

AB

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 april 2000, nr. BK-97/20384, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.850 en een belastingvrije som van ƒ 6.074 (tariefgroep 2), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen als voormeld en een belastingvrije som van ƒ 12.148 (tariefgroep 3). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 16 januari 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van 's Hofs uitspraak en bevestiging van de uitspraak van de Inspecteur.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende was het gehele jaar 1995 in Nederland in dienstbetrekking werkzaam. Zij woonde dat jaar in Nederland. Haar echtgenoot was dat gehele jaar als functionaris van de Commissie van de Europese Gemeenschappen werkzaam bij B te Q. Op het salaris dat de echtgenoot van de Europese Gemeenschappen heeft ontvangen, zijn de artikelen 13 en 14 van het Protocol betreffende de Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1965, 130; hierna: het Protocol) van toepassing.

Bij haar aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 heeft belanghebbende verzocht om indeling in tariefgroep 3. De Inspecteur heeft belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 2.

3.2. Ingevolge artikel 54, aanhef en letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1995; hierna: de Wet) wordt in tariefgroep 3 ingedeeld de belastingplichtige die mede de basisaftrek van een ander geniet. Dat laatste doet zich voor indien door die ander de basisaftrek wordt overgedragen op de voet van artikel 55 van de Wet. Overdracht van de basisaftrek is blijkens het tweede lid van dat artikel mogelijk indien onder andere is voldaan aan de voorwaarde dat de overdragende belastingplichtige in het kalenderjaar geen inkomen heeft genoten of een inkomen dat na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren minder bedraagt dan de basisaftrek.

3.3. Voor het Hof was niet in geschil dat het inkomen dat de echtgenoot van belanghebbende in 1995 heeft genoten, hoger is dan de basisaftrek, en dat van verrekening van verliezen uit voorgaande jaren geen sprake is. Volgens de nationale wet zou derhalve, nog daargelaten of aan de andere voorwaarden van artikel 55, lid 2, van de Wet is voldaan, geen overdracht van de basisaftrek kunnen plaatsvinden door de echtgenoot van belanghebbende, zodat belanghebbende ook geen recht zou hebben op indeling in tariefgroep 3.

3.4. Belanghebbende heeft voor het Hof evenwel be-toogd - en het Hof heeft haar daarin gevolgd - dat artikel 13 van het Protocol ertoe noopt om voor de toepassing van artikel 55, lid 2, van de Wet het door haar echtgenoot ontvangen salaris van de Europese Gemeenschappen buiten aanmerking te laten, hetgeen meebrengt dat het inkomen van de echtgenoot minder bedraagt dan de basisaftrek.

3.5. Het lijdt echter geen twijfel, gezien de recht-spraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat artikel 13 van het Protocol daartoe niet noopt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie beperkt artikel 13 van het Protocol de fiscale soevereiniteit van de lidstaten in dier voege, dat het elke nationale belasting verbiedt, ongeacht haar aard of de wijze waarop zij wordt geheven, die tot gevolg heeft dat de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen direct of indirect worden belast op grond van de bezoldiging die zij van de Europese Gemeenschappen ontvangen, ook al wordt de betrokken belasting niet naar rato van deze bezoldiging berekend (arrest van 24 februari 1988, Commissie/België, zaak 260/86, Jur. blz. 955, punt 10, arrest van 22 maart 1990, Tither, zaak C-333/88, Jur. blz. 1133, punt 12, arrest van 25 mei 1993, Kristoffersen, zaak C-263/91, Jur. blz. I-2755, punt 14, en arrest van 14 oktober 1999, Vander Zwalmen, nr. C-229/98, Jur. blz. I-7113, punt 24). Echter, de bepaling schrijft geen voorkeursbehandeling van de betrokken personen voor. Zij verlangt enkel dat, wanneer de betrokken personen aan bepaalde belastingen zijn onderworpen, zij in aanmerking moeten komen voor elk belastingvoordeel waarop belastingplichtigen normaal recht hebben, zulks om te vermijden dat zij zwaarder zouden worden belast (arrest Vander Zwalmen, punt 25).

In het arrest Vander Zwalmen, dat betrekking heeft op de Belgische regeling inzake het huwelijksquotiënt, heeft het Hof van Justitie daarom uitgesproken (punt 29) dat artikel 13 van het Protocol zich niet ertegen verzet dat een lidstaat die een belastingverlichting toekent aan gezinnen met één inkomen of met twee inkomens waarvan het tweede lager is dan het geïndexeerde bedrag van 270.000 BEF, dit voordeel ontzegt indien één der echtgenoten de hoedanigheid bezit van ambtenaar of ander personeelslid van de Europese Gemeenschappen en zijn salaris hoger is dan genoemd bedrag.

3.6. Daaruit volgt met betrekking tot de Nederlandse regeling inzake overdracht van de basisaftrek, welke alleen wordt toegekend indien één der echtgenoten een inkomen heeft dat lager is dan het bedrag van de basisaftrek, dat - naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, en anders dan het Hof heeft geoordeeld, kennelijk in het spoor van eerdere arresten van de Hoge Raad, welke echter in het licht van evenvermelde jurisprudentie van het Hof van Justitie hun betekenis hebben verloren - artikel 13 van het Protocol zich evenmin ertegen verzet dat bij de toepassing van deze belastingverlichting het inkomen dat een echtgenoot geniet uit hoofde van de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid van de Europese Gemeenschappen, in aanmerking wordt genomen. Van het niet toekennen van een voordeel waarop belastingplichtigen normaal recht hebben, en bijgevolg een 'zwaarder belasten' als bedoeld in het arrest Vander Zwalmen, is in deze situatie geen sprake. De reden voor het niet aanvaarden van de overdracht van de basisaftrek is niet gelegen in de hoedanigheid van gemeenschapsambtenaar, maar vloeit voort uit de algemene voorwaarde die zonder onderscheid geldt zowel voor gehuwden waarvan een der echtgenoten ambtenaar van de Europese Gemeenschappen is, als voor alle andere belastingplichtige gehuwden, namelijk de hoogte van de inkomsten die bepalend is voor het recht op het betrokken voordeel. Indien de echtgenoot van belanghebbende een salaris van de Europese Gemeenschappen zou genieten dat minder bedraagt dan de basisaftrek, zou hij in aanmerking komen voor overdracht van de basisaftrek aan belanghebbende.

3.7. Uit het voorgaande volgt dat de echtgenoot van belanghebbende de basisaftrek niet kan overdragen aan belanghebbende, en belanghebbende dus geen recht heeft op indeling in tariefgroep 3, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de echtgenoot in het kalenderjaar geen inkomen heeft genoten of een inkomen dat na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren minder bedraagt dan de basisaftrek.

3.8. Het beroep van belanghebbende op de resolutie van 28 december 1989, nr. DB89/2184, BNB 1990/100, zoals deze is gewijzigd bij resolutie van 11 maart 1991, nr. DB91/481, BNB 1991/172, en de resolutie van 13 juni 1990, nr. DB90/542, BNB 1990/340, kan haar niet baten, omdat ook voor de toepassing van deze resoluties artikel 13 van het Protocol niet ertoe noopt het inkomen van haar echtgenoot buiten aanmerking te laten.

3.9. De middelen slagen. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en

bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2002.