Home

Hoge Raad, 14-06-2002, AE0660, C00/341HR

Hoge Raad, 14-06-2002, AE0660, C00/341HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juni 2002
Datum publicatie
14 juni 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE0660
Formele relaties
Zaaknummer
C00/341HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

14 juni 2002

Eerste Kamer

Nr. C00/341HR

AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

DE ARBEIDSVOORZIENINGSORGANISATIE, gevestigd te 's-Gravenhage,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,

t e g e n

Mr. M.A. POELMAN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van TMU-CROY CONSULTANTS B.V.,

kantoorhoudende te Veldhoven,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor zover in cassatie van belang heeft TMU-CROY Consultants B.V. - verder te noemen: TMU - bij exploit van 19 juni 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Arbeidsvoorziening - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut Arbeidsvoorziening te veroordelen om aan TMU te betalen een bedrag van ƒ 823.379,28, althans een door de President in goede justitie te bepalen voorschot daarop, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 795.376,-- vanaf 19 mei 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.

Arbeidsvoorziening heeft de vordering bestreden.

De President heeft bij vonnis van 11 juli 2000 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft TMU hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Bij arrest van 3 oktober 2000 heeft het Hof het vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende Arbeidsvoorziening veroordeeld om aan TMU te voldoen een bedrag van ƒ 795.376,--, te vermeerderen met de wette-lijke rente hierover vanaf 19 mei 2000, en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft Arbeidsvoorziening beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen TMU, in verband met haar faillissement vertegenwoordigd door haar curator, is verstek verleend.

Arbeidsvoorziening heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) TMU is een onderneming die bedrijven en instellingen adviseert en begeleidt met betrekking tot "kwaliteit". In 1997 heeft TMU - op uitnodiging van Arbeidsvoorziening - een zgn. SCORE-project uitgevoerd (SCORE is Stimulans Certificering Ondernemingen Regio Eindhoven). Hierna heeft TMU in de periode 1997-1999 nog veertien SCORE-projecten uitgevoerd.

(ii) De projecten werden gefinancierd door subsidie van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Arbeidsvoorziening vroeg deze subsidie aan, mede op basis van het aantal uren dat de deelnemende bedrijven aan de projecten be-steedden. Betaling vond plaats door het ter beschikking stellen van voorschotten op de subsidie.

(iii) In oktober 1998 is tussen partijen een probleem gerezen over een onjuiste bemoeienis van TMU met de uren-administratie van deelnemende bedrijven, welke administratie van belang is voor (de hoogte van) de ESF-subsidie. Dit conflict resulteerde in een afspraak tussen partijen dat TMU vanaf december 1998 geen bemoeienis meer zou hebben met het opstellen en toetsen van deze uren-specificaties. TMU beperkte zich tot het opvragen en insturen van de specificaties, terwijl Arbeidsvoorziening zich rechtstreeks ging bemoeien met de wijze waarop de urenspecificatie volgens de ESF-regelgeving moest worden ingericht.

(iv) In 1999 is landelijk onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de toegekende subsidies, onder meer bij de projecten van TMU. Ten tijde van het wijzen van het thans bestreden arrest was dit onderzoek nog niet af-gerond. Volgens Arbeidsvoorziening geven de voorlopige resultaten van het onderzoek aan dat ten onrechte subsidies zijn verstrekt. Om deze reden heeft TMU geen betaling meer ontvangen van enkele voorschotdeclaraties voor verrichte werkzaamheden in het laatste kwartaal 1999 en het eerste kwartaal 2000 en van einddeclaraties, zulks tot een bedrag van in totaal ƒ 795.376,--.

(v) Ten tijde van het wijzen van het thans bestreden arrest derfde TMU aan niet betaalde facturen en aan nog niet gefactureerd onderhanden werk een bedrag van ruim ƒ 1.400.000,--. Zij is daardoor in acute geldnood komen te verkeren, mede doordat zij, buiten de onderhavige projecten, niet veel ander werk heeft.

(vi) Arbeidsvoorziening erkent dat op de kwaliteit van het werk van TMU niets is aan te merken.

(vii) TMU is bij vonnis van de Rechtbank van 18 oktober 2000 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. M.A. Poelman tot curator.

3.2 De President heeft de onder 1 vermelde vordering van TMU afgewezen. Het Hof heeft die vordering grotendeels toegewezen.

3.3 Middel I keert zich tegen hetgeen het Hof in rov. 4.7 heeft overwogen met betrekking tot het resti-tutierisico, weergegeven in de inleiding van het middel.

3.4 Onderdeel 1.2 neemt tot uitgangspunt dat naar huidig recht in het algemeen slechts plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding, althans van een contractuele geldvordering in kort geding, indien gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan de gedaagde wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk wordt gesteld. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden, aangezien dit uitgangspunt geen steun vindt in het recht. De rechter zal bij de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico (slechts) mede hebben te betrekken (zie laatstelijk HR 30 juni 2000, C98/356, NJ 2001, 389). Ook onder de door het onderdeel opgesomde omstandigheden geldt niet een regel als door het onderdeel bedoeld. Het onderdeel faalt derhalve.

3.5 Dat het Hof tegen de achtergrond van evenvermelde afweging betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat gedeeltelijke toewijzing van de vordering het restitutierisico beperkt, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zulks is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Onderdeel 1.3 faalt derhalve evenzeer.

3.6 Onderdeel 1.4 neemt kennelijk tot uitgangspunt dat een geldvordering in kort geding niet toewijsbaar is indien de eisende partij in een financiële noodsituatie verkeert, omdat het restitutierisico in een dergelijk geval te groot zou zijn. Dit uitgangspunt kan niet als juist worden aanvaard. Juist die financiële noodsituatie is een van de omstandigheden die de eisende partij het vereiste spoedeisende belang kan verschaffen om in kort geding een geldvordering in te stellen. Wel zal de president, als gezegd, bij de beoordeling van de vraag of de vordering toewijsbaar is het restitutierisico als een van de in aanmerking te nemen factoren hebben te betrekken. Het onderdeel faalt.

3.7 De onderdelen 1.5 en 1.6 zijn gericht tegen een oordeel van het Hof dat zijn beslissing niet draagt. De onderdelen kunnen derhalve bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.

3.8 De onderdelen 1.7 en 1.8 falen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 22 en 24.

3.9 's Hofs oordeel in rov. 4.5 komt erop neer dat de verweren die Arbeidsvoorziening heeft ontleend aan de schriftelijke rapportage van [betrokkene], medewerker van Arbeidsvoorziening, haar niet kunnen baten omdat a) die rapportage zich met name richt op mogelijke onjuistheden en/of onvolkomenheden bij de opgaven van de uren door de deelnemende bedrijven, en TMU daarvoor niet verantwoordelijk is, en b) het Hof voorbij gaat aan de stelling van Arbeidsvoorziening dat TMU onjuiste opgave heeft gedaan van uren van haar eigen medewerkers, nu Arbeidsvoorziening deze door TMU betwiste stelling, die niet blijkt uit de schriftelijke rapportage van [betrokkene], voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep naar voren heeft gebracht.

3.10 Met zijn oordeel dat Arbeidsvoorziening de hiervoor in 3.9 onder b vermelde stelling voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft het Hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat Arbeidsvoorziening op de in onderdeel 2.2 genoemde plaatsen in de gedingstukken waar eerder sprake is van de uren van de eigen medewerkers van TMU, die stelling slechts zijdelings naar voren heeft gebracht en dat voor het eerst serieus heeft gedaan bij pleidooi in hoger beroep. Aldus opgevat is dit oordeel van het Hof in het licht van de stukken van het geding niet onbegrijpelijk, zodat het onderdeel faalt.

3.11 Aan 's Hofs beslissing om aan deze stelling voorbij te gaan ligt kennelijk en niet onbegrijpelijk ten grondslag dat het Hof van oordeel is dat de beoordeling van deze stelling nader feitelijk onderzoek vereist, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Op dit een en ander stuit onderdeel 2.3 af.

3.12 Anders dan onderdeel 2.4 betoogt is niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat niet blijkt dat in de schriftelijke rapportage van [betrokkene] is gesteld dat TMU onjuiste opgave heeft gedaan van uren van haar eigen medewerkers.

3.13 Middel III klaagt in de eerste plaats dat het Hof een essentiële stelling van Arbeidsvoorziening heeft gepasseerd, te weten dat Arbeidsvoorziening een tegenvordering heeft op TMU die verrekend moet worden met de onderhavige vordering van TMU. In zoverre mist het onder- deel feitelijke grondslag. De tegenvordering waarop Arbeidsvoorziening het oog heeft, berust immers blijkens hetgeen zij daarover heeft aangevoerd op haar door het Hof in rov. 4.5 besproken verweren. Het Hof heeft in die overweging aandacht besteed aan (de grondslag van) de mogelijke tegenvordering van Arbeidsvoorziening en is aldaar tot de slotsom gekomen dat Arbeidsvoorziening daarop geen beroep toekomt.

De klacht dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat bedoelde stelling niet op zou gaan stuit af op hetgeen het Hof heeft overwogen in zijn rov. 4.5 (hiervoor samengevat in 3.9). Hetgeen het Hof aldaar heeft overwogen behoefde geen nadere motivering.

3.14 De middelen IV en V falen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 42 - 46.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Arbeidsvoorziening in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van mr. M.A. Poelman, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van TMU begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice- president R. Herrmann als voorzitter en de raads- heren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 14 juni 2002.