Home

Hoge Raad, 28-05-2002, AE1186, 00166/01 B

Hoge Raad, 28-05-2002, AE1186, 00166/01 B

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

28 mei 2002

Strafkamer

nr. 00166/01 B

KD/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 13 december 2000, nummer RK 00/304, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats] (Duitsland).

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift strekkende tot opheffing van het beklag met last tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de ABN AMRO Bank te Winschoten.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door klager. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. De procesgang

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 16 februari 2000 is in de Bondsrepubliek Duitsland een strafrechtelijk onderzoek aangevangen tegen klager, directeur van de [medeklaagster] te [vestigingsplaats], wegens

medeplichtigheid aan belastingontduiking (§ 370 Abgabenordnung in verbinding met § 27 StGB). In dat kader is aan de Nederlandse autoriteiten een rechtshulpverzoek gedaan. Nadat de in art. 552m, derde lid, Sv vereiste machtiging was verleend, is het verzoek in handen van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te Groningen gesteld. Met het oog op het verlangde gevolg heeft de Rechter-Commissaris, op vordering van de Officier van Justitie, aan de ABN AMRO Bank een vordering gedaan tot uitlevering van de in het rechtshulpverzoek vermelde stukken. De Bank heeft aan die vordering voldaan. De Rechter-Commissaris heeft de inbeslaggenomen stukken - te weten: "356 couponnota's 18/5/'93 - 31/8/'93" alsmede "overzicht coupons ABN-AMRO Winschoten" - ter beschikking van de Officier van Justitie gesteld, nadat de Rechtbank daartoe op 26 september 2000 het in art. 552p, tweede lid, Sv vereiste verlof had verleend.

3.2. De bestreden beschikking van 13 december 2000 betreft een op 12 september 2000, dus vóór de verlening van het verlof, ter griffie van de Rechtbank ingekomen klaagschrift van de klager en de [medeklaagster] op de voet van art. 552a Sv. In dit klaagschrift wordt geklaagd over de inbeslagneming van voormelde stukken en over het uitblijven van een last tot teruggave aan de ABN AMRO Bank.

3.3. De Rechtbank heeft klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klaagschrift. Daartoe heeft zij, voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende overwogen:

"Artikel 552a Wetboek van Strafvordering beoogt te beschermen diegenen die een zakelijk recht, bijvoorbeeld een eigendomsrecht, ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen kunnen uitoefenen.

Nu de stukken niet onder klagers in beslag zijn genomen en klagers ook geen zakelijk recht op de stukken hebben, is de rechtbank van oordeel dat zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 552a kunnen worden aangemerkt.

Het klaagschrift is ingediend voordat het verlof tot uitlevering van de inbeslaggenomen stukken aan de Duitse autoriteiten werd verleend. Klagers hadden derhalve voor het verlenen van dit verlof moeten worden gehoord op het klaagschrift. Dit is ten onrechte niet gebeurd.

Nu de rechtbank echter van oordeel is dat klagers in dit geval niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, welk oordeel niet anders zou zijn geweest als klagers zouden zijn gehoord voordat het verlof tot uitlevering werd verleend, worden aan het niet-horen materieel geen consequenties verbonden. De rechtbank zal klagers niet-ontvankelijk verklaren."

4. Beoordeling van de middelen

4.1. Het eerste middel bevat de klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift, althans ten onrechte heeft geoordeeld dat de klager geen belanghebbende is in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv. In het tweede middel wordt geklaagd over de beslissing van de Rechtbank om "aan het niet-horen materieel geen consequenties" te verbinden.

4.2. Art. 552p Sv houdt in het eerste lid in dat de rechter-commissaris het verzoek om rechtshulp, na bijvoeging van de processen-verbaal van de door hem afgenomen verhoren en van die van zijn verdere verrichtingen, zo spoedig mogelijk doet teruggaan naar de officier van justitie.

Ingevolge het tweede lid mogen door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid, slechts ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld voorzover de rechtbank - met inachtneming van het toepasselijke verdrag - daartoe verlof heeft verleend. Behoudens indien aannemelijk is dat de rechthebbenden op de inbeslaggenomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden, mag dit verlof op grond van het derde lid slechts worden verleend onder het voorbehoud dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.

Op grond van het vierde lid is het bepaalde bij en krachtens de art. 116 tot en met 119, 552a en 552c tot en met 552e Sv van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het gestelde in het eerste tot en met het derde lid.

4.3. De verdachte in wiens strafzaak een verzoek om rechtshulp is gedaan, zal er dikwijls belang bij hebben dat door de Nederlandse rechter wordt getoetst of bij de uitvoering van dat verzoek de toepasselijke wets- en verdragsvoorschriften zijn nageleefd alvorens de in het eerste en het tweede lid bedoelde bescheiden worden afgegeven aan de buitenlandse autoriteiten om te worden gebruikt ten behoeve van de strafvordering in zijn zaak.

4.4. Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat de verdachte een belanghebbende is die zich op de voet van art. 552p, vierde lid, in verbinding met art. 552a Sv schriftelijk kan beklagen over

a. de in het eerste lid voorziene overdracht van stukken door de rechter-commissaris aan de officier van justitie;

b. de verlening van het in het tweede lid bedoelde verlof tot terbeschikkingstelling van de daar bedoelde stukken aan de officier van justitie alsmede het daaraan krachtens het derde lid te verbinden voorbehoud.

4.5. Voorts volgt uit art. 552d, tweede lid, Sv dat voor de klager en het openbaar ministerie beroep in cassatie openstaat tegen de beschikking van de rechtbank inzake de verlening van het verlof.

4.6. Tegen de beschikking van de Rechtbank van 26 september 2000 waarbij het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof is verleend, is geen beroep in cassatie ingesteld, zodat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat die beschikking onherroepelijk is geworden. Vernietiging van de onderhavige beschikking kan daarin geen verandering brengen. De middelen behoeven derhalve geen verdere bespreking.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2002.