Hoge Raad, 25-06-2002, AE2644, 01772/00
Hoge Raad, 25-06-2002, AE2644, 01772/00
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 juni 2002
- Datum publicatie
- 25 juni 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE2644
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE2644
- Zaaknummer
- 01772/00
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
25 juni 2002
Strafkamer
nr. 01772/00 B
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 29 december 1999, nummer 01/045039-99, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave van het in bovenvermelde beschikking omschreven geldbedrag.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.1. Aan het door klager ingediende klaagschrift lag de stelling ten grondslag dat hij als rechthebbende moest worden aangemerkt van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van ƒ 10.627,90. Blijkens de bestreden beschikking heeft klager bij de behandeling in openbare raadkamer van dat klaagschrift op 17 december 1999 deze stelling verlaten en aangevoerd dat [betrokkene 1] als rechthebbende dient te worden aangemerkt en dat het geldbedrag aan haar moet worden teruggegeven.
3.2. Deze gewijzigde stellingname van klager kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een intrekking van het verzoek tot teruggave van het inbeslaggenomen geld aan hem, gevolgd door een mondeling verzoek tot teruggave van dat geld aan [betrokkene 1].
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de Rechtbank, die zowel de aanspraken van klager als die van [betrokkene 1] op het inbeslaggenomen geld aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen, daaraan niet had mogen toekomen. Het verzoek van klager tot teruggave aan hem van dat geld moest immers als ingetrokken worden beschouwd, terwijl de wet niet de mogelijkheid kent dat een verzoek mondeling wordt gedaan en evenmin dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast (vgl. HR 2 april 1991, NJ 1991, 633).
Derhalve had de Rechtbank klager niet-ontvankelijk in zijn beklag behoren te verklaren, in plaats van te beslissen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2002.