Home

Hoge Raad, 24-12-2002, AE5590, 01445/01

Hoge Raad, 24-12-2002, AE5590, 01445/01

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

24 december 2002

Strafkamer

nr. 01445/01

SO/SMA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 maart 2001, nummer 21/002193-99, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 8 september 1999, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van "als bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.

1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel bevat blijkens de toelichting onder meer de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de betrokken organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in art. 31a Auteurswet 1912.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

"hij in de periode van 1 januari 1996 tot en met 18 maart 1997, te Ermelo en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Schiphol en/of (elders) in Nederland, als bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en [betrokkene 1] en een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:

a. het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 31a van de Auteurswet 1912, als bedrijf uitoefenen,

c. handelen in strijd met het bepaalde in artikel 337 lid 1 Wetboek van Strafrecht."

3.3.1. Blijkens de bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld, samengevat, dat de verdachte als bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie die kleding welke in strijd met de rechten van de rechthebbenden op de beeldmerken was voorzien van de naam 'Australian' en van het bijbehorende logo, voorstellende een kangoeroe, en welke ook in andere opzichten een vervalsing was van deze wereldwijd bekende merkproducten, vervaardigde, voorhanden had, invoerde in Nederland en aldaar verspreidde en verkocht, dat de verdachte en andere deelnemers aan de organisatie van de inbreuken op de desbetreffende merkrechten wisten en dat de bedoelde handelingen en gedragingen werden verricht teneinde door het wederrechtelijk gebruik van de naam en het logo te profiteren van de naamsbekendheid van het merk 'Australian'. Deze feiten en omstandigheden leveren op misdrijven als bedoeld in art. 337, eerste lid, Sr, waarop het oogmerk van de organisatie dus was gericht.

3.3.2. Het Hof heeft met betrekking tot de motivering van de opgelegde straf overwogen:

"Het hof acht na te te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het Hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte als bestuurder van een georganiseerd verband samen met anderen gedurende een lange periode een bedrijf heeft gedupeerd door kleding in het handelsverkeer te brengen die valselijk was voorzien van een reeds bestaand en duur merk op welk merk verdachte geen rechten kan doen gelden, waarbij het hof mede heeft gelet op een eerdere veroordeling van verdachte terzake van wegens het in georganiseerd verband plegen van valsheid in geschrift. (...)"

3.4. Aangezien de bewezenverklaring, voorzover behelzende dat de organisatie tot oogmerk had "het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 31a Auteurswet 1912, als bedrijf uitoefenen" niet door de inhoud van enig bewijsmiddel wordt geschraagd, is de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. In zoverre slaagt het middel. De bestreden uitspraak kan in dit opzicht niet in stand blijven.

De Hoge Raad zal mede tegen de achtergrond van de stukken van het geding om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Vrijspraak van het gewraakte onderdeel van de tenlastelegging doet geen afbreuk aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat - naar onder 3.3.1 is samengevat - aan de bewezenverklaring één samenstel van feitelijke handelingen en gedragingen ten grondslag ligt, opleverende de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft de misdrijven als bedoeld in art. 337, eerste lid, Sr, welke normschendingen ook in werkelijkheid meermalen hebben plaatsgehad. Gelet daarop heeft de vraag of van het oogmerk van de organisatie kan worden gezegd dat dit mede daarop betrekking had dat door dezelfde handelingen en gedragingen ook de delictsomschrijving van art. 31a Auteurswet 1912 werd vervuld geen rol van betekenis gespeeld bij de beoordeling van de zaak, hetgeen mede blijkt uit hetgeen het Hof ter motivering van de opgelegde straf heeft overwogen.

3.5. Het voorgaande brengt mee dat de overige klachten van het middel, die ook betrekking hebben op het eerder bedoelde onderdeel van de bewezenverklaring, geen bespreking behoeven.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover de bewezenverklaring inhoudt: "a. het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 31a Auteurswet 1912, als bedrijf uitoefenen";

Spreekt de verdachte vrij van vorenstaand onderdeel van de tenlastelegging;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 december 2002.