Home

Hoge Raad, 08-11-2002, AE8216, C01/111HR

Hoge Raad, 08-11-2002, AE8216, C01/111HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 november 2002
Datum publicatie
8 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE8216
Formele relaties
Zaaknummer
C01/111HR
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025] art. 10.17, Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025] art. 10.18, Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

8 november 2002

Eerste Kamer

Nr. C01/111HR

MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser], wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai,

t e g e n

DE GEMEENTE AXEL, gevestigd te Axel,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 3 augustus 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair voor recht te verklaren dat de bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen is verjaard, althans is verjaard ten aanzien van die dwangsommen zoals aangeduid in deze dagvaarding;

subsidiair te verklaren voor recht dat geen dwangsommen zijn verbeurd, en meer subsidiair te bepalen dat de door de Gemeente vastgestelde dwangsommen dienen te worden gematigd door een door de Rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag c.q. bedragen.

De Gemeente heeft de vorderingen bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 23 juni 1999 het verzet ongegrond verklaard voorzover dat is gericht tegen de verschuldigdheid van de bij dwangbevel waarvan verzet medegevorderde buitengerechtelijke kosten ad ƒ 5.463,75, het verzet voor het overige ongegrond verklaard, en de daarmee samenhangende vorderingen afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij arrest van 28 december 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de Gemeente is verstek verleend.

[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Bij beschikking van 29 oktober 1997 heeft het college van B en W van de Gemeente met toepassing van art. 18.9 (oud) van de Wet milieubeheer bepaald dat [eiser] bepaalde dwangsommen verbeurt bij niet-naleving van de in die beschikking genoemde voorschriften.

(ii) Onder 5 van de beschikking is bepaald dat [eiser] een dwangsom van ƒ 100,-- per dag, met een maximum van ƒ 3.000,--, verbeurt voor iedere dag dat hij na 18 november 1997 in gebreke blijft met de afvoer van 5 autowrakken naar een erkend sloopbedrijf en hiervan niet binnen die termijn bewijs heeft overgelegd.

(iii) Bij brieven van 6 februari 1998 en van 11 maart 1998 heeft het college van B en W [eiser] aangeschreven tot betaling van verbeurde dwangsommen. Op 8 juni 1998 heeft het college van B en W een dwangbevel uitgevaardigd, dat op 24 juni 1998 aan [eiser] is betekend.

3.2 [Eiser] heeft bij de Rechtbank verzet gedaan tegen het dwangbevel. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, behalve voorzover het dwangbevel betrekking had op de buitengerechtelijke incassokosten. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

3.3 Naar aanleiding van de grief van [eiser] dat hij meent te hebben voldaan aan de hiervoor in 3.1, onder (ii), vermelde last, omdat de auto's ten onrechte als autowrakken waren aangeduid, zij dus niet naar een sloperij behoefden en de eigenaren de auto's hebben meegenomen, heeft het Hof in rov. 8.3 geoordeeld dat op grond van de formele rechtskracht van de dwangsombeschikking in dit geding ervan dient te worden uitgegaan dat [eiser] autowrakken aanwezig had en dat die naar een erkende sloperij moesten worden afgevoerd. Nu [eiser] dit, zoals uit zijn eigen stelling blijkt, niet heeft gedaan, heeft hij de desbetreffende dwangsommen (tot het maximale bedrag) verbeurd.

3.4 Onderdeel 1.1 klaagt dat het Hof met dit oordeel zijn taak als verzetrechter miskent. In de verzetprocedure komt, aldus de klacht, geen doorslaggevende betekenis toe aan de letter van de dwangsombeschikking maar dient de verzetrechter deze naar doel en strekking uit te leggen, waarbij primair van belang is of de overtreding, waarop de last was gericht, is beëindigd.

3.5 Het onderdeel bestrijdt - terecht - niet dat de rechter in een verzetprocedure in beginsel ervan dient uit te gaan dat de dwangsombeschikking, zo de daartegen openstaande rechtsgang niet is gebruikt, zowel wat haar inhoud als wat haar wijze van totstandkomen betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen (HR 18 december 1987, nr. 13074, NJ 1989, 527).

Het onderdeel betoogt met juistheid dat de rechter in de verzetprocedure de vrijheid heeft om de last tot een concreet omschreven prestatie, zoals in de onderhavige dwangsombeschikking, naar doel en strekking ervan uit te leggen. Het onderdeel klaagt echter ten onrechte dat de last niet verder had mogen gaan dan het ongedaan (doen) maken van de overtreding en/of het voorkomen van verdere overtreding of herhaling van de overtreding. De last aan [eiser] om de autowrakken te verwijderen door afgifte daarvan aan een erkend sloopbedrijf is gebaseerd op de Wet milieubeheer zoals deze destijds gold. Die wet verbood een autowrak aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats (art. 10.17 lid 1) en om zich van een autowrak te ontdoen anders dan, voorzover thans van belang, door afgifte aan een persoon die krachtens hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer bevoegd is dat wrak te verwijderen (art. 10.18 lid 1 in verbinding met lid 2). Of het college van B en W in de beschikking van 29 oktober 1997 de auto's terecht als autowrakken in de zin van genoemde wet heeft aangemerkt, stond in de verzet procedure niet ter beoordeling en evenmin of dit college de last had mogen formuleren zoals het heeft gedaan. Het hof is met zijn oordeel in rov. 8.3 derhalve uitgegaan van een juiste rechtsopvatting. De rechtsklacht faalt. De subsidiaire motiveringsklacht gaat uit van dezelfde opvatting omtrent de inhoud van de last en faalt derhalve evenzo.

3.6 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 8 november 2002.