Home

Hoge Raad, 14-01-2003, AE9675, 02565/01 E

Hoge Raad, 14-01-2003, AE9675, 02565/01 E

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 januari 2003
Datum publicatie
14 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AE9675
Formele relaties
Zaaknummer
02565/01 E
Relevante informatie
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 [Tekst geldig vanaf 17-10-2007] [Regeling ingetrokken per 2007-10-17] art. 5, Bestrijdingsmiddelenwet 1962 [Tekst geldig vanaf 17-10-2007] [Regeling ingetrokken per 2007-10-17] art. 13

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

14 januari 2003

Strafkamer

nr. 02565/01 E

AG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 7 maart 2001, nummer 22/002145-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Middelburg van 13 maart 2000 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10, tweede lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.600,--, subsidiair 32 dagen hechtenis.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Barendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de toelatingsbesluiten van de door de verdachte gebruikte bestrijdingsmiddelen onverbindend zijn wegens strijd met het Besluit luchtvaartuigtoepassingen bestrijdingsmiddelen en wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij (als eigenaar van de eenmanszaak [A]) in het tijdvak van 8 juli 1997 tot en met 1 september 1997, in de gemeente(n) Schouwen Duivenland en Tholen, opzettelijk, bestrijdingsmiddel(en) te weten:

- Solide (toelatingsnummer 11675 N), en

- Tattoo C. (toelatingsnummer 11429 N), en,

- Ridomil Delta 47 WP, (toelatingsnummer 9197 N), en

- Brestan Super, (toelatingsnummer 6085 N),

heeft gebruikt in strijd met de krachtens artikel 5, tweede lid van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 vastgestelde voorschriften, immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde bestrijdingsmiddel(en) toegepast door middel van een (hefschroef)vliegtuig."

3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen, voorzover thans van belang:

"De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat de - door het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen op basis van een door de betrokken Ministers gemandateerde bevoegdheid genomen - individuele toelatingsbesluiten voor de onderhavige bestrijdingsmiddelen - waarin telkens het verbod van vliegtuigtoepassing is opgenomen - onverbindend zijn, althans buiten toepassing moeten worden gelaten, met als gevolg ontslag van alle rechtsvervolging, wegens:

1. strijd met de lex superior-regel en het rechtszekerheidsbeginsel, nu in een regeling van hogere rang en eerdere datum, te weten het op basis van artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 gegeven Besluit luchtvaartuigtoepassingen bestrijdingsmiddelen van 29 mei 1984, het onderwerp uitputtend is geregeld

(...)

Ad 1. Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat het bedoelde Besluit ziet op bestrijdingsmiddelen die zijn toegelaten voor toepassing met behulp van een vliegtuig, terwijl de onderhavige bestrijdingsmiddelen niet zijn toegelaten voor zodanig gebruik.

Artikel 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 - de basis voor de toelatingsbesluiten - staat in par. 2, dat regels bevat betreffende de toelating van bestrijdingsmiddelen, terwijl artikel 13 - de basis voor het bedoelde Besluit - staat in paragraaf 3 dat als opschrift heeft 'Ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot toegelaten bestrijdingsmiddelen'. Ook overigens past het gegeven verbod binnen de kaders van de toepasselijke wet- en regelgeving."

3.4. De Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verder: de wet) geeft in § 2 regels voor "De toelating van bestrijdingsmiddelen". Art. 5 (oud) van de wet is in die paragraaf ondergebracht. Het tweede lid van die bepaling luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, voorzover thans van belang:

"Bij de toelating (...) kunnen voorschriften worden gegeven welke onder meer betrekking hebben op

(...) de wijze waarop en de technische middelen waarmede het middel uitsluitend dan wel niet gebruikt mag worden(...)."

3.5. In § 3, luidende "Ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot toegelaten bestrijdingsmiddelen", is art. 13 van de wet ondergebracht, waarvan het eerste lid luidt, voorzover thans van belang:

"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften (...) worden gegeven betreffende (...) het gebruiken van bestrijdingsmiddelen (...)."

3.6. Bij het Besluit luchtvaartuigtoepassingen bestrijdingsmiddelen (verder het Besluit) is uitvoering gegeven aan art. 13 van de wet. De Nota van Toelichting op dat Besluit luidt, voorzover thans van belang, (p. 6,7):

"Ondergetekenden trachten langs verschillende wegen het probleem in te sluiten. In de eerste plaats worden bij de toelatingsbeschikking bepaalde bestrijdingsmiddelen van toepassing met behulp van luchtvaartuigen uitgesloten. Het betreft hier de zeer giftige middelen en de middelen die ook in dampvorm grote schade aan naburige gewassen kunnen veroorzaken.

In het onderhavige besluit worden regelen gesteld ten aanzien van de plaatsen waar luchtvaartuigtoepassingen mogen worden verricht en wordt voorgeschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze de toepassing niet mag, of juist dient te geschieden.

(...)

[De Bestrijdingsmiddelenwet 1962] gaat er immers van uit, dat een bestrijdingsmiddel, na te zijn toegelaten, op de daarbij omschreven wijze mag worden gebruikt. Dit is niet anders, nu om praktische redenen is verkozen de gebruiksvoorschriften voor zover die op luchtvaartuigtoepassingen betrekking hebben niet individueel, dus per toelating, doch in het algemeen, krachtens artikel 13 Bestrijdingsmiddelenwet 1962 vast te stellen."

3.7. Uit de wet en de bedoeling van de regelgever volgt aldus dat bij een besluit tot toelating als bedoeld in art. 5 van de wet voor een met name genoemd bestrijdingsmiddel voorschriften worden gesteld voor de toepassing van dat middel en dat het op art. 13 van de wet gestoelde Besluit voorschriften behelst aangaande de toepassing met behulp van luchtvaartuigen van bestrijdingsmiddelen die aldus mogen worden toegepast. Het oordeel van het Hof dat de onderhavige toelatingsbeschikkingen niet onverbindend zijn wegens strijdigheid met het Besluit is dus juist. Het in 's Hofs beslissing besloten liggende oordeel dat er daarom ook geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

3.8. Het middel faalt.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat hij de bestrijdingsmiddelen met behulp van een helikopter en dus niet met een vliegtuig in de zin van de onderhavige toelatingsbesluiten heeft gebruikt.

4.2. Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof samengevat en verworpen als volgt, voorzover thans van belang:

"De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat de (...) toelatingsbesluiten (...) buiten toepassing moeten worden gelaten, met als gevolg ontslag van alle rechtsvervolging, wegens: (...)

2. - zo begrijpt het hof - de omstandigheid dat de verdachte de bestrijdingsmiddelen niet met een vliegtuig in de zin van de onderhavige toelatingsbesluiten heeft gebruikt (...)

Ad 2. Ook dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van het Hof brengt een redelijke uitleg van de toelatingsbesluiten mee, dat onder de term 'vliegtuig' mede wordt verstaan een hefschroefvliegtuig, zoals door verdachte - gelet op de bewijsmiddelen - geëxploiteerd."

4.3. Blijkens 's Hofs vaststelling is in de toelatings-besluiten bepaald dat het verboden is de onderhavige bestrijdingsmiddelen toe te passen door middel van een vliegtuig. Het oordeel van het Hof dat onder de term 'vliegtuig' als bedoeld in de toelatingsbesluiten redelijkerwijs mede moet worden verstaan een hefschroefvliegtuig oftewel een helikopter, geeft geen blijk van een onjuiste uitleg van deze term. Dat het Hof in een eerdere uitspraak tegen dezelfde verdachte de inleidende dagvaarding nietig heeft verklaard wegens innerlijke tegenstrijdigheid van de in de tenlastelegging voorkomende zinsnede "door middel van een vliegtuig, te weten een helikopter", is niet van belang, nu het cassatieberoep niet tegen die uitspraak is gericht.

4.4. Het middel faalt.

5. Beoordeling van het vierde middel

5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10, tweede lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962".

5.2. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als zojuist aangehaald. Die kwalificatie dient te luiden "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10, eerste lid, Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze kennelijke misslag. Hierdoor komt de feitelijke grondslag aan het middel te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.

6. Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

8. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 januari 2003.