Home

Hoge Raad, 24-01-2003, AF0644, OK 96

Hoge Raad, 24-01-2003, AF0644, OK 96

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 januari 2003
Datum publicatie
24 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF0644
Formele relaties
Zaaknummer
OK 96
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-07-2025] art. 81

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

24 januari 2003

Eerste Kamer

Rek.nr. OK 96 HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

de vennootschap naar Belgisch recht PRO-IMMO-INVEST N.V., voorheen genaamd [A] N.V., gevestigd te [vestigingsplaats], België,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. J. Groen,

t e g e n

Mr. Hendrik Machiel DEN HOLLANDER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van VILLAGE SCALDIA B.V.,

kantoorhoudende te Oostburg,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.

1. Het geding in feitelijke instantie

Bij beschikking van 10 april 1997 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam op verzoek van [B] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen RCB (wier naam in mei 1997 is gewijzigd in Bouwprojecten Brabant B.V.), een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Village Scaldia B.V., gevestigd te Hoofdplaat, gemeente Oostburg, hierna te noemen de vennootschap, vanaf de aanvang van haar bestaan tot aan 23 januari 1997 met benoeming van Mr. J. Wind te Middelburg teneinde voormeld onderzoek te verrichten.

Na depot op 5 december 1997 van het verslag van voormeld onderzoek ter griffie van het Hof heeft de Ondernemingskamer bij beschikking van 8 januari 1998 bepaald dat aan mr. Wind voor zijn werkzaamheden als onderzoeker een bedrag van ƒ 36.000,-- exclusief omzet-belasting toekomt en dat dit bedrag ten laste van de vennootschap komt.

Met een op 5 februari 1998 ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam ingekomen verzoekschrift (rekestnr. 87/98 OK) heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - zich gewend tot de Ondernemingskamer en op de voet van art. 2:355 BW verzocht:

- te bepalen dat het verslag van de onderzoeker geheel voor een ieder ter inzage zal worden gelegd ter griffie van de Ondernemingskamer;

- te beslissen dat de bestuurder van de vennootschap, RCB en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - wanbeleid hebben gevoerd, en

- RCB en [verzoekster] te veroordelen in de kosten van het geding.

Met twee eveneens op 5 februari 1998 ingediende verzoekschriften (rekestnrs. 88/98 en 89/98 OK) heeft de curator de Ondernemingskamer verzocht om op de voet van art. 2:354 BW de kosten van het onderzoek geheel te mogen verhalen op onderscheidenlijk RCB en/of [verzoekster], daar uit het verslag blijkt dat dezen verantwoordelijk zijn voor een onjuist beleid en/of een onbevredigende gang van zaken van de rechtspersoon, met veroordeling van RCB en/of [verzoekster] in de kosten van de gedingen.

[Verzoekster] en [B] hebben bij afzonderlijke verweerschriften het verzoek van de curator bestreden en verzocht de curator niet-ontvankelijk te verklaren in diens verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen.

De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 23 april 1998 in de zaak met rekestnr. 87/98 OK de curator ontvankelijk geoordeeld in zijn verzoek. Voorts heeft zij:

- een nader onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap vanaf juni 1994 tot aan 23 januari 1997;

- mr. P.N. Wakkie te Rotterdam benoemd teneinde voormeld onderzoek te verrichten en bepaald dat de onderzoeker elke drie maanden kort verslag van zijn bevindingen zal doen aan de Ondernemingkamer;

- het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op ƒ 2.5000,--, de omzetbelasting daarin niet begrepen, en bepaald dat de onderzoeker voor zijn werkzaamheden een bedrag van ƒ 300,-- per uur in rekening kan brengen te vermeerderen met omzetbelasting;

- bepaald dat de vennootschap de kosten van het onderzoek zal betalen en dat binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beschikking ten genoegen van de onderzoeker zekerheid moet worden gesteld voor de betaling van die kosten, en

- iedere verdere beslissing aangehouden.

Bij afzonderlijke beschikking van 23 april 1998 heeft de Ondernemingskamer in de zaken met rekestnrs. 88/98 en 89/98 OK geoordeeld dat de curator in zijn verzoeken kan worden ontvangen en heeft zij iedere verdere beslissing aangehouden.

Nadat mr. Wakkie zijn verslag met bijlagen had doen toekomen aan de Ondernemingskamer, heeft de Ondernemingskamer bij beschikking van 11 september 1998 (rekestnr. 87/98 OK) op de voet van art. 2:353 lid 2 BW beslist dat het onderhavige verslag voor belanghebbenden ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt.

Bij beschikking van 18 september 1998 (rekestnr. 87/98 OK) heeft de Ondernemingskamer bepaald dat aan mr. Wakkie voor zijn werkzaamheden als onderzoeker toekomt een bedrag van ƒ 25.000,--, de omzetbelasting daarin niet begrepen.

Met een op 8 november 2000 ter griffie van het Hof ingekomen verzoekschrift (rekestnr. 1008/2000 OK) heeft de curator de Ondernemingskamer verzocht:

a) te bepalen dat het verslag van de deskundige geheel voor een ieder ter inzage zal worden gelegd ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam;

b) te bepalen dat RCB en [verzoekster] wanbeleid hebben gevoerd (vgl. overweging 4.1 van de beschikking d.d. 23 april 1998 met betrekking tot het verzoek 87/98 OK);

c) de kosten van beide onderzoeken, van het eerste door mr. Wind en van het tweede door mr. Wakkie geheel te mogen verhalen op voornoemde beide bestuurders, en

d) RCB en [verzoekster] te veroordelen in de kosten van dit geding.

RCB heeft op 7 december 2002 een verweerschrift ingediend en de Ondernemingskamer verzocht de curator niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans diens verzoeken af te wijzen. [Verzoekster] heeft bij een eveneens op 7 december 2002 ingediend (aanvullend) verweerschrift de verzoeken van de curator bestreden en de Ondernemingskamer allereerst verzocht een beslissing te geven over de vraag of en zo ja, in hoeverre een aanvullend onderzoek is vereist.

De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 31 juli 2001 in de zaken met rekestnrs. 87/98, 88/98, 89/98 en 1008/2000:

- vastgesteld dat uit de verslagen van de onderzoekers is gebleken van wanbeleid van de vennootschap, zoals in de rechtsoverwegingen van deze beschikking is overwogen;

- [verzoekster] veroordeeld om de kosten van het onderzoek van mr. Wind ten bedrage van ƒ 36.000,-- excl. BTW, en de kosten van het onderzoek van mr. Wakkie ten bedrage van ƒ 25.000,--, excl. BTW, te betalen aan de curator van de gefaillieerde vennootschap;

- RCB en [verzoekster] hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de gedingen met rekestnrs. 87/98, 89/98 en 1008/2000 OK zoals begroot in het dictum van deze beschikking;

- de curator veroordeeld in de kosten van het geding met rekestnr. 88/98 OK, zoals begroot in het dictum van dezen beschikking, en

- het meer of anders verzochte afgewezen.

De beschikkingen van de Ondernemingskamer van 23 april 1998 (nr. 87/98 OK), 11 september 2000 (nr. 87/98 OK), 18 september 2000 (nr. 87/98 OK) en 31 juli 2001 (nrs 87/98, 88/98, 89/98 en 1008/2000 OK) zijn aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de vier laatstvermelde beschikkingen van de Ondernemingskamer heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Daarbij heeft zij de curator aangemerkt als de wederpartij en RCB als betrokkene bij deze procedure. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De curator heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 29 november 2002 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 127,06 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 24 januari 2003.