Hoge Raad, 14-03-2003, AF2290, C01/181HR
Hoge Raad, 14-03-2003, AF2290, C01/181HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 maart 2003
- Datum publicatie
- 14 maart 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF2290
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF2290
- Zaaknummer
- C01/181HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
14 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/181HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans,
t e g e n
STICHTING ROC OOSTELIJK ZUID-LIMBURG, gevestigd te Heerlen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 9 januari 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: ROC - gedagvaard voor de Kantonrechter te Heerlen en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om ROC te veroordelen [eiser] te rekenen vanaf 1 augustus 1993 of een ander door de Kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip te bevorderen naar schaal 12.
ROC heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 3 februari 1999 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht.
Bij vonnis van 1 februari 2001 heeft de Rechtbank het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ROC heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met verdere beslissingen als gebruikelijk.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in het vonnis van de Rechtbank onder 4.2 - 4.4.
3.2 Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. Per 1 augustus 1993 zijn aan het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, Stb. 1993, 363 (verder: Rpbo) onder meer toegevoegd art. I-R 1504 en bijlage R 11. Ingevolge lid 2 van art. I-R 1504 kunnen de drie normfuncties, leraar A, B en C, met de daarbij behorende maximumschalen 12, 11 en 10 in de formatie van de leraren zijn opgenomen. In bijlage R 11 is de functiebeschrijving en taakkarakteristiek van deze normfuncties opgenomen. De Instelling voor Middelbaar Dienstverlenend en Gezondheidszorg Onderwijs (MDGO), per 1 januari 1997 opgegaan in ROC, heeft [eiser] met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1993 bevorderd naar de functie van leraar B met schaal 11. [Eiser] heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat hij met ingang van 1 augustus 1993 moet worden ingeschaald als leraar A met schaal 12 en heeft een dienovereenkomstige vordering bij de Kantonrechter ingesteld. De Kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
3.3 Kort samengevat en voor zover in cassatie van belang heeft de Rechtbank als volgt overwogen. Hier doet zich niet het geval voor dat een functiebeschrijving als grondslag voor de beoordeling ontbreekt (rov. 5.5). Gelet op het voorhanden zijn van een functiebeschrijving komt aan de rechter slechts een marginale toets toe. De aan ROC toekomende beoordelingsvrijheid brengt mee dat de rechter slechts heeft te beoordelen of ROC in redelijkheid tot haar indelingsbesluit heeft kunnen komen (rov. 5.6). De functie van leraar A, althans de schaal 12-functie, wordt door ROC toegekend aan zogenaamde opleidingscoördinatoren, die voornamelijk coördinerende taken verrichten die gepaard gaan met verantwoordelijkheid voor het beleid van het MDGO en die slechts in summiere mate lesgevende taken verrichten. Op basis van de beleidsvrijheid die haar toekomt en de door het Rpbo gegeven ruimte, stond het ROC vrij om tot deze invulling van de normfunctie leraar A te komen (rov. 5.7). De Rechtbank heeft niet tot het oordeel kunnen komen dat het besluit tot indeling in de functie van docent B een onjuist besluit is dat in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. [Eiser] heeft weliswaar gesteld dat door hem naast zijn lesgevende taken tevens coördinerende taken worden verricht, doch hij heeft onvoldoende betwist dat deze coördinerende taken niet van het niveau zijn zoals deze worden verricht door de opleidingscoördinatoren (rov. 5.8).
3.4.1 Het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van de Rechtbank dat zij niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat het besluit tot indeling van [eiser] in de functie van docent B een onjuist besluit is dat in redelijkheid niet had kunnen worden genomen.
3.4.2 Onderdeel 2 betoogt dat de vraag of de werkgever bij de door hem gemaakte keuze inzake functie-indeling binnen de grenzen van art. I-R1504 Rpbo en Bijlage R11 is gebleven, door de rechter ten volle moet worden getoetst en dat de Rechtbank ten onrechte in haar onderzoek heeft volstaan met een marginale toets. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld.
Ook in een geval als het onderhavige is (een besluit tot) functie-indeling slechts mogelijk aan de hand van een weging van een veelheid van factoren, die zich zonder een zekere beleidsvrijheid niet goed laat denken. Daarmee zou niet stroken dat de rechter het indelingsbesluit van de werkgever ten volle zou kunnen toetsen. Aangenomen moet daarom worden dat de rechter slechts heeft te beoordelen of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (vgl. HR 27 september 1991, nr. 14289, NJ 1991, 788).
3.4.3 Als hoofdbestanddelen van de functiebeschrijving van de leraar A, de leraar B en de leraar C worden in bijlage R 11 bij het Rpbo vermeld:
a. Het verzorgen van het onderwijs en het verrichten van de rechtstreeks daaruit voortvloeiende taken.
b. Het verrichten van contractactiviteiten ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening.
c. Het verrichten van algemene of bijzondere taken ten behoeve van de instelling en leerlingen.
"Voor zowel de functie van leraar A, B als C geldt dat er sprake is van een brede leraarsfunctie waarbij de lesgevende taak zowel betrekking op het verzorgen van theorie-lessen als op het geven van praktijklessen kan hebben. De functie van leraar A onderscheidt zich van de functies van leraar B en C doordat naast docerende taken tevens coördinerende taken van onderwijskundige aard, b.v. de onderwijskundige coördinatie t.a.v. een afdeling of een vakgroep, worden verricht", zo vermeldt bijlage R 11 onder het kopje "Taakkarakteristiek functies leraar A (schaal 12), B (schaal 11) en C (schaal 10)".
3.4.4 Met het in 3.4.3 overwogene stroken niet de hiervóór in 3.3 weergegeven oordelen van de Rechtbank in rov. 5.7. Immers, de beperking dat de schaal 12-functie slechts wordt toegekend aan de zogenaamde opleidingscoördinatoren, die voornamelijk coördinerende taken verrichten die gepaard gaan met verantwoordelijkheid voor het beleid van het MDGO en die slechts in summiere mate lesgevende taken verrichten, valt in bijlage R 11 niet te lezen. Bij de beoordeling van de aan ROC toekomende beleidsvrijheid (zie hiervoor in 3.4.2) heeft de Rechtbank derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in het Rpbo en Bijlage R 11. De hierop gerichte klacht van onderdeel 1 is gegrond.
3.4.5 De Rechtbank heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat voorafgaand aan de fusie per 1 augustus 1993 van de afdeling beroepsbegeleidend onderwijs (BBO) van de scholengemeenschap Herland te Heerlen, bij welke afdeling [eiser] werkzaam was, met de scholengemeenschap Beroepsonderwijs Kerkrade en het Middelbaar Dienstverlenings en Gezondheidszorg Onderwijs in Heerlen tot het MDGO, en het toepasselijk worden van het Rpbo op het BBO, [eiser] een salaris ontving ingevolge salarisschaal 10. De stukken van het geding laten voorts geen andere gevolgtrekking toe dan dat door [eiser] in de feitelijke instanties niet is aangevoerd dat die honorering destijds vóór het in werking treden van art. I-R 1504 van en bijlage R 11 bij het Rpbo niet conform de toenmalige regels voor de honorering van [eiser] als leraar en coördinator was. Aan de art. 7A: 1639aa (oud) BW e.v. kan [eiser] derhalve niet het recht ontlenen op een indeling als leraar A, schaal 12, na de fusie. Hierop stuit onderdeel 5 af.
3.5 Het in 3.4.3 en 3.4.4 overwogene leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven, dat de rechter na verwijzing met inachtneming van de in bijlage R 11 opgenomen functiebeschrijving en taakkarakteristiek en aan de hand van hetgeen partijen in de feitelijke instanties hebben aangevoerd (opnieuw) zal hebben te beoordelen of [eiser] aanspraak kan maken op bevordering naar schaal 12 met ingang van 1 augustus 1993 of een later tijdstip. Daarbij kan tevens aan de orde komen hetgeen is aangevoerd in de hiervóór in 3.4.2 - 3.4.5 niet behandelde klachten van de onderdelen 3,4 en 6.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 1 februari 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt ROC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 342,01 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 maart 2003.