Hoge Raad, 06-06-2003, AF5889, C02/058HR
Hoge Raad, 06-06-2003, AF5889, C02/058HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 juni 2003
- Datum publicatie
- 10 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF5889
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF5889
- Zaaknummer
- C02/058HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
6 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/058HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [verweerder 1],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie, niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
De erflater van verweerders in cassatie sub 1 en verweerder in cassatie sub 2 - verder tesamen te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 11 december 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren dat [verweerder] c.s. eigenaar zijn van een perceel weiland gelegen aan de [straat] te [X], uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer zes are van het perceel, kadastraal bekend gemeente [X], sectie [001], ieder voor de helft, welk perceel werd gesplitst, een en ander zoals omschreven in het bewijs van eigendom voor [verweerder 1], verleden voor [betrokkene 2], notaris te [plaats] op 28 mei 1996 (lees: 1986);
2. [Eiseres] te veroordelen om binnen 2 maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan het opstellen van de akte van wijziging en de desbetreffende benodigde stukken, zodat onomstotelijk vast staat dat [verweerder] c.s. eigenaar zijn van de litigieuze strook grond, ieder voor de helft, op verbeurte van een dwangsom ad ƒ 100,-- per dag voor iedere dag dat [eiseres], nadat 2 maanden na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
3. [Eiseres] te gebieden dat zij zich zal onthouden van handelingen die inbreuk maken op het eigendomsrecht van [verweerder] c.s., eveneens op verbeurte van een dwangsom van ƒ 100,-- per overtreding van dit gebod.
[Eiseres] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad mede ten aanzien van de proceskosten:
I. voor recht te verklaren dat [eiseres] eigenares is van de strook grond zich bevindende tussen de kadastrale percelen gemeente [X], sectie [002] alsmede dat als grenzen van het haar in eigendom toebehorende kadastrale perceel gemeente [X], sectie [003] zullen gelden de uitmetingen zoals deze door het Kadaster ter plaatse zijn verricht op 28 oktober 1996;
II. [verweerder] c.s. te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het te wijzen vonnis alle belemmeringen welke [eiseres] de ongestoorde uitoefening van haar rechten op vorenbedoelde strook grond verhinderen te (doen) verwijderen zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag of gedeelte hiervan gedurende welke [verweerder] c.s. nalaten hieraan uitvoering te geven;
III. [verweerder] c.s. te verbieden om na betekening van het vonnis in de toekomst enig handelen te verrichten dat inbreuk maakt op de aan [eiseres] toekomende subjectieve rechten met betrekking tot de registergoederen kadastraal bekend gemeente [X] sectie [003 en 004] zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van ƒ 1.000,-- voor iedere geconstateerde overtreding;
IV. [verweerder] c.s. des dat de één betalende de ander zal worden bevrijd hoofdelijk te veroordelen om tegen algeheel bewijs van kwijting terzake van schade-vergoeding aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 15.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der onderhavige conclusie - 3 maart 1999 - tot die der algehele voldoening.
[Verweerder] c.s. hebben in reconventie de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 9 juni 1999 de zaak naar de rol verwezen voor akte overlegging van producties aan de zijde van [verweerder] c.s. Bij eindvonnis van 29 september 1999 heeft de Rechtbank in conventie de vorderingen toegewezen met maximering van de te verbeuren dwangsommen tot een bedrag van ƒ 2.500,-- per gebod, en in reconventie de vorderingen afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiseres] zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 31 oktober 2001 heeft het Hof de vonnissen waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen, bekrachtigd en in reconventie een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen verweerders in cassatie is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1 Middel I klaagt blijkens onderdeel 1.2 in verbinding met onderdeel 1.1 dat rechtens onjuist, althans gezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn de rechtsoverwegingen 2.3 tot en met 2.7 van 's Hofs arrest, in samenhang met de rechtsoverwegingen 3, 4, 5 en 6 alsmede de geformuleerde slotsom en de beslissing. In de aan deze klacht in de onderdelen 1.2 tot en met 1.10 gegeven uitwerking wordt echter de rechtsklacht in het geheel niet uitgewerkt.
3.1.2 Onderdeel 1.2 vermeldt voor het overige een aantal feiten, van de juistheid waarvan blijkbaar volgens [eiseres] in cassatie moet worden uitgegaan, evenwel zonder te vermelden op grond waarvan dit zo zou zijn.
3.1.3 Onderdeel 1.3 bevat geen klacht, doch slechts een korte weergave van de vordering in conventie, van een daartegen gevoerd verweer en van de vervolgens door [eiseres] ingestelde vordering in reconventie.
3.1.4 Onderdeel 1.4 stelt dat het Hof bepaalde feiten niet heeft onderkend. Onderdeel 1.5 verbindt daaraan de klacht dat het Hof dan ook in rov. 2.3, tweede volzin, in zoverre ten onrechte overweegt en oordeelt dat derhalve vaststaat dat het recht van weg waar het in deze procedure over gaat, is gevestigd op het door [verweerder 1] op 28 mei 1986 verworven perceel. Volgens het onderdeel heeft het Hof gelijk als het Hof bedoelt ten tijde van de aankoop; echter direct bij of ter gelegenheid van die aankoop is dat gekochte, aldus nog steeds onderdeel 1.5, gesplitst in een perceel weiland ten behoeve van [verweerder 1] en een perceel weiland ten behoeve van [verweerder 2]. Deze klacht kan niet tot cassatie leiden, aangezien
(a) zij gebaseerd is op feiten, ten aanzien waarvan niet wordt gespecificeerd waar zij in de gedingstukken eerder zijn aangevoerd, noch op welke grond in cassatie van de juistheid ervan moet worden uitgegaan;
(b) zij opkomt tegen een zuiver feitelijk oordeel en - anders dan waarvan onderdeel 1.5 kennelijk uitgaat - een dergelijk oordeel in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst.
3.1.5 Op gelijke gronden kunnen de in de onderdelen 1.6 tot en met 1.8 voorgedragen klachten niet tot cassatie leiden.
3.1.6 Onderdeel 1.9 bevat geen klacht doch slechts de conclusie waartoe gegrondbevinding van de voorafgaande onderdelen zou moeten leiden.
3.1.7 Het vorenoverwogene brengt mee dat de onderdelen 1.1 tot en met 1.9 niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de erin geformuleerde klachten niet voldoen aan de eisen die ingevolge art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel moeten worden gesteld, terwijl zij voorts van de Hoge Raad een verdergaande toetsing van de bestreden oordelen vragen dan art. 79 RO mogelijk maakt.
3.1.8 Onderdeel 1.10 is gericht tegen een oordeel van het Hof dat zijn beslissing niet draagt. Het onderdeel kan derhalve reeds bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.2 Het in 3.1.1 - 3.1.8 overwogene brengt mee dat ook middel II, dat geen zelfstandige betekenis heeft, niet tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerders in cassatie begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 6 juni 2003.