Hoge Raad, 20-05-2003, AF6260, 01726/02
Hoge Raad, 20-05-2003, AF6260, 01726/02
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 mei 2003
- Datum publicatie
- 25 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF6260
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6260
- Zaaknummer
- 01726/02
Inhoudsindicatie
20 mei 2003 Strafkamer nr. 01726/02 EdK/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 april 2001, nummer 22/003023-00, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam. 1. De bestreden uitspraak ...
Uitspraak
20 mei 2003
Strafkamer
nr. 01726/02
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 april 2001, nummer 22/003023-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 29 november 2000 - de verdachte ter zake van 1. en 3. "mishandeling, meermalen gepleegd", 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" en 4. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van twee voorwaardelijk opgelegde straffen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.H. Walkate, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voorzover daarbij de tenuitvoerlegging is gelast van een bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, van die straf de tenuitvoerlegging van een door de Hoge Raad te bepalen gedeelte zal gelasten en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 4 mei 2001 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 8 augustus 2002 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 4 maart 2003 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
3.3. Dit brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de duur van de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van twee maanden;
Vermindert deze in die zin dat deze één maand en drie weken beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 mei 2003.