Hoge Raad, 03-06-2003, AF6994, 00866/02
Hoge Raad, 03-06-2003, AF6994, 00866/02
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 juni 2003
- Datum publicatie
- 31 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF6994
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6994
- Zaaknummer
- 00866/02
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 41
Inhoudsindicatie
3 juni 2003 Strafkamer nr. 00866/02 SCR/DAT Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2001, nummer 22/001578-01, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak...
Uitspraak
3 juni 2003
Strafkamer
nr. 00866/02
SCR/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2001, nummer 22/001578-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 1 maart 2001 - de verdachte ter zake van 1. "mishandeling" en 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.W. Lagraauw, advocaat te Leiden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer- en/of noodweerexces.
3.2. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 23 november 2001 gehechte pleitnota houdt, voorzover nu van belang, in:
"Meer subsidiair is cliënt van mening dat hij heeft gehandeld in het kader van noodweer c.q. noodweerexces. Hij heeft zich verweerd tegen aangever die cliënt van achter beetpakte en in een soort houdgreep nam. Hij stikte bijna, is bewusteloos
geraakt en de angst sloeg enorm toe. Dit was voor cliënt een zeer bedreigende situatie en een wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam en cliënt heeft daarop gereageerd door in de arm te bijten. In de gegeven omstandigheden was de reactie van cliënt een passende. Cliënt kon ook niet vluchten. Hij werd door de aangever en later door de bedrijfsleider onder controle gehouden."
3.3. Het Hof heeft dit verweer op de volgende gronden verworpen:
"Het hof verwerpt dit verweer, aangezien geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het handelen van de verdachte was geboden ter verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Onder die omstandigheden faalt een beroep op noodweer, en derhalve ook een beroep op noodweer-exces."
3.4. De onder 3.3 weergegeven verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces laat in het ongewisse of het Hof de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het terzake van feit 1 gevoerde verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden acht, dan wel naar het oordeel van het Hof die feiten en omstandigheden een beroep op noodweer en/of noodweerexces niet rechtvaardigen.
Dit brengt mede, dat het Hof de verwerping van het verweer niet naar de eis van de wet met redenen heeft omkleed.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, vloeit uit het vorenoverwogene voort dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 juni 2003.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.