Hoge Raad, 11-07-2003, AF7512, C02/027HR
Hoge Raad, 11-07-2003, AF7512, C02/027HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2003
- Datum publicatie
- 11 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF7512
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF7512
- Zaaknummer
- C02/027HR
Inhoudsindicatie
11 juli 2003 Eerste Kamer Nr. C02/027HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n CARNED LEASE B.V., gevestigd te Beesd,
VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. H.H.M. Meijroos. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
11 juli 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/027HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
CARNED LEASE B.V., gevestigd te Beesd,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Carned Lease - heeft bij exploit van 15 augustus 1996 Adplan B.V., gevestigd te Oirschot, hierna: Adplan, en eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en - na wijziging van eis bij conclusie van repliek - gevorderd Adplan en [eiser] bij vonnis, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan Carned Lease te betalen (1) een bedrag van ƒ 4.068,13, en (2) de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 50.162,70 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de uiteindelijke voldoening, met veroordeling van Adplan en [eiser] in de kosten van het geding, die van de conservatoire beslagen daaronder begrepen.
Adplan en [eiser] hebben de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd om bij vonnis, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Carned Lease te veroordelen de door Carned Lease gelegde beslagen op te heffen en voor recht te verklaren dat deze beslagen onrechtmatig zijn gelegd, en Carned Lease te veroordelen om aan Adplan en [eiser] ter zake van de door hen als gevolg van het leggen van de beslagen geleden schade te betalen een bedrag van ƒ 20.000,--.
Carned Lease heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 juli 1997 een comparitie van partijen gelast en bij vonnis van 25 juni 1999 in conventie de vordering van Carned Lease tegen Adplan toegewezen en die tegen [eiser] afgewezen. In reconventie heeft de Rechtbank de stukken in handen van partijen gesteld teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn schade bij akte te specificeren en adstrueren en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen laatstvermeld vonnis heeft Carned Lease in de procedure tegen [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft Carned Lease de grondslag van haar eis en dienovereenkomstig haar eis verminderd en gevorderd [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de schade, bestaande uit - naast de wettelijke rente over het bedrag van ƒ 50.162,70 - de door Carned Lease gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 4.068,13, de kosten gemaakt ter bewaring van haar rechten, zijnde de beslagkosten, en de kosten van de onderhavige procedure, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum van de onrechtmatige daad, 23 januari 1996, tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft zich tegen deze wijziging van eis verzet.
Het Hof heeft bij arrest van 9 mei 2000 het verzet ongegrond verklaard.
Bij arrest van 6 september 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep, voorzoveel tussen Carned Lease en [eiser] gewezen in conventie en in reconventie, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld om aan Carned Lease te betalen:
(a) de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 50.162,70 vanaf 23 januari 1996 tot 23 september 1996;
(b) de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van ƒ 2.200,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 1996 tot de dag der voldoening;
(c) de kosten van het beslag ten laste van [eiser] ten bedrage van ƒ 775,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 1996 tot de dag der voldoening, en
(d) de proceskosten aan de zijde van Carned Lease in eerste aanleg en in hoger beroep, zoals in het arrest omschreven, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit arrest, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de onder (a) tot en met (d) vermelde veroordelingen en met bepaling dat hetgeen Adplan te dezer zake heeft betaald of mocht hebben betaald in mindering zal strekken op voormelde veroordeling van [eiser] en met ontzegging van het in conventie of in reconventie meer of anders gevorderde.
Het arrest van het Hof van 6 september 2001 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Carned Lease heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2.
3.2 Carned Lease heeft aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering, voor zover gericht tegen [eiser], kort gezegd ten grondslag gelegd dat [eiser] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de Volvo die Adplan B.V., de vennootschap waarvan [eiser] destijds directeur was, leasde van Carned Lease begin 1996 zonder toestemming van deze laatste te verkopen aan dan wel in te ruilen bij Auto Custers B.V. Voor de Rechtbank heeft [eiser] zich onder meer verweerd met de stelling dat de inruil van de Volvo was geschied met medeweten en instemming van Carned Lease. De Rechtbank heeft dit verweer weliswaar verworpen, maar heeft de vordering van Carned Lease tegen [eiser] afgewezen.
3.3 In hoger beroep keerde Carned Lease zich met haar derde grief tegen het oordeel van de Rechtbank dat door Carned Lease te weinig geadstrueerd was dat aan [eiser] in zijn handelen als bestuurder van Adplan (naast Adplan) persoonlijk een verwijt kon worden gemaakt ten aanzien van de inruiltransactie. Het Hof heeft deze grief gegrond bevonden: naar het oordeel van het Hof had [eiser] zich schuldig gemaakt aan een onrechtmatige daad jegens Carned Lease door de Volvo wederrechtelijk te vervreemden. Daartoe heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Niet met grieven is door [eiser] in hoger beroep bestreden het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 10 van het beroepen vonnis, dat niet is komen vast te staan in dit geding, dat de inruil van de litigieuze Volvo met medeweten of instemming van Carned Lease is geschied; een dergelijke grief kan ook niet worden afgeleid uit hetgeen [eiser] bij memorie van antwoord heeft gesteld." (rov. 4.2.4)
3.4 Onderdeel 1 van het middel klaagt terecht dat het Hof aldus oordelende heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het Hof daarmee de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend. Die devolutieve werking houdt onder meer in dat de appelrechter een in eerste aanleg verworpen verweer van de geïntimeerde dat in hoger beroep niet is prijsgegeven, opnieuw dient te onderzoeken voor zover het voor de beoordeling van de grieven relevant is. Dit laatste is hier het geval en in de stellingen van [eiser] valt niet te lezen dat hij zijn door de Rechtbank verworpen verweer dat de inruil met medeweten of toestemming van Carned Lease is geschied, zou hebben prijsgegeven. Het Hof had dat verweer, ongeacht of [eiser] tegen de verwerping daarvan een incidentele grief had gericht, dan ook opnieuw dienen te onderzoeken.
3.5 De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 september 2001;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Arnhem;
veroordeelt Carned Lease in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 387,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.