Home

Hoge Raad, 11-07-2003, AF7674, C01/358HR

Hoge Raad, 11-07-2003, AF7674, C01/358HR

Inhoudsindicatie

11 juli 2003 Eerste Kamer Nr. C01/358HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [eiseres], wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. M.H. van der Woude, t e g e n [verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

11 juli 2003

Eerste Kamer

Nr. C01/358HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiseres], wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. M.H. van der Woude,

t e g e n

[verweerder], wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft zich met een op 20 juni 2000 gedateerd verzoekschrift gewend tot de President van de Rechtbank te Roermond met het verzoek de beslissing van het Landgericht te Kleve, Bondsrepubliek Duitsland, d.d. 31 januari 1996 te erkennen en haar verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van voornoemde beslissing, met veroordeling van onder meer verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - in de kosten welke op de afgifte van het verzochte verlof vallen.

De President heeft bij beschikking van 18 juli 2000 voornoemde rechterlijke beslissing uitvoerbaar in Nederland verklaard.

Bij exploit van 21 september 2000 is [verweerder] in verzet gekomen tegen voormelde beslissing van de President en heeft hij vernietiging van die beslissing gevorderd.

[Eiseres] heeft in oppositie de vordering bestreden.

Na een tussenvonnis van 9 augustus 2001 heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 1 november 2001 het verzet gegrond verklaard, de beschikking van de President van de Rechtbank van 18 juli 2000 vernietigd en de verzochte uitvoerbaarverklaring in Nederland van het "Teilversäumnisurteil und Urteil" van het Landgericht te Kleve (Duitsland) van 31 januari 1996 geweigerd.

Het eindvonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindvonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van de Rechtbank te Roermond en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Eiseres] stelt een vordering te hebben op (onder meer) [verweerder] ter zake van achterstallige huur vanaf december 1992 tot en met 31 december 1993 welke de v.o.f. Gaucho Textiel verschuldigd was uit hoofde van een huurovereenkomst met betrekking tot een pand in [woonplaats] (BRD).

(ii) Op 1 september 1994 is door tussenkomst van de Officier van Justitie te Roermond ter zake daarvan aan de echtgenote van [verweerder] betekend de dagvaarding alsmede de oproeping om te verschijnen voor het Amtsgericht Geldern (BRD) op 6 juni 1995.

(iii) [Verweerder] is ter terechtzitting van het Amtsgericht niet verschenen. Nadat [eiseres] ter terechtzitting de eis had vermeerderd, heeft het Amtsgericht zich onbevoegd verklaard en is de zaak verwezen naar het Landgericht Kleve (BRD). De oproeping om ter terechtzitting van het Landgericht van 8 november 1995 te verschijnen is per gewone post aan [verweerder] verzonden. Ter terechtzitting van het Landgericht is [verweerder] evenmin verschenen.

(iv) [Verweerder] is bij "Teilversäumnis-Urteil" van het Landgericht Kleve van 31 januari 1996, aldus bij verstek, hoofdelijk veroordeeld om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van DM 20.990,90, te vermeerderen met rente en kosten.

(v) Bij beschikking van 18 juli 2000 heeft de President van de Rechtbank te Roermond op verzoek van [eiseres] het verstekvonnis van het Landgericht Kleve uitvoerbaar in Nederland verklaard.

3.2 Bij dagvaarding van 21 september 2000 heeft [verweerder] bij de Rechtbank te Roermond verzet gedaan tegen de beschikking van de President. [Verweerder] heeft onder meer aangevoerd dat het verzoek tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van het Landgericht moet worden geweigerd op grond van art. 27, aanhef en onder 2, van het EEX-Verdrag. Daartoe heeft [verweerder] gesteld, kort gezegd, dat, nu het Amtsgericht Geldern zich onbevoegd heeft verklaard, het geding voor het Landgericht Kleve moet worden aangemerkt als een nieuwe procedure en dat het stuk dat het geding voor het Landgericht heeft ingeleid niet regelmatig en niet tijdig in de zin van art. 27, aanhef en onder 2, EEX-Verdrag aan hem is betekend of medegedeeld.

De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 1 november 2001 het verzet van [verweerder] gegrond verklaard en, onder vernietiging van de beschikking van de President, de verzochte uitvoerbaarverklaring in Nederland van het verstekvonnis van het Landgericht Kleve geweigerd.

3.3 Onderdeel 1 van het middel komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de vraag of (naar Duits procesrecht) bij de behandeling van de zaak door het Amtsgericht Geldern en (na verwijzing) de afdoening door het Landgericht Kleve sprake is van één procedure dan wel van twee afzonderlijke procedures. Het onderdeel klaagt met name dat de Rechtbank is voorbijgegaan aan hetgeen namens [eiseres] is aangevoerd ten betoge dat naar Duits recht sprake is van één voortgezette procedure.

De Rechtbank heeft met haar overweging (in rov. 5.7) dat (ook) de inleiding van de voortzetting van het geding bij het Landgericht Kleve moet voldoen aan de norm gesteld in art. 27 EEX-Verdrag, kennelijk tot uitdrukking gebracht dat naar haar oordeel, ook indien aangenomen moet worden dat naar Duits recht bij de behandeling voor het Amtsgericht Geldern en de opvolgende behandeling voor het Landgericht Kleve sprake is van één procedure, de oproeping voor de voortzetting van de procedure voor het Landgericht Kleve moet voldoen aan de eisen die art. 27, aanhef en onder 2, EEX-Verdrag stelt aan de inleiding van een procedure die in een verstekvonnis eindigt. Dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden. [Eiseres] heeft derhalve geen belang bij haar klacht dat de Rechtbank niet of onvoldoende is ingegaan op hetgeen zij heeft aangevoerd ten betoge dat naar Duits procesrecht bij de behandeling voor het Amtsgericht Geldern en het Landgericht Kleve sprake is van één procedure. Onderdeel 1 kan derhalve niet tot cassatie leiden.

3.4.1 Onderdeel 2 keert zich primair met een rechtsklacht tegen het oordeel van de Rechtbank (in rov. 5.9 en 5.10) dat, kort gezegd, de oproeping voor de zitting van 8 november 1995 van het Landgericht Kleve per gewone post niet voldoet aan de eisen van het Haags Betekeningsverdrag (hierna: het Verdrag), aangezien op grond van art. 5 lid 1, aanhef en onder a, van dit Verdrag de betekening had dienen te geschieden door tussenkomst van het parket van de Officier van Justitie bij de Rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de betekening dient te geschieden. Het onderdeel betoogt dat art. 10 van het Verdrag in een geval als het onderhavige toezending van gerechtelijke stukken per post toestaat.

3.4.2 Art. 10, aanhef en onder a, van het Verdrag bepaalt dat het Verdrag, tenzij de Staat van bestemming verklaart zich daartegen te verzetten, de bevoegdheid gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe te zenden aan zich in het buitenland bevindende personen, onverlet laat. Nederland heeft niet op de voet van art. 21 van het Verdrag kennis gegeven van bezwaren tegen deze wijze van toezending. De toezending van de oproeping van [verweerder] over de post moet derhalve worden aangemerkt als een door het Verdrag toegestane vorm van kennisgeving. De rechtsklacht is dus gegrond.

Opmerking verdient echter dat een kennisgeving op de voet van art. 10, aanhef en onder a, van het Verdrag slechts aan de eisen van het Verdrag voldoet, indien het rechtstreeks over de post toegezonden stuk de geadresseerde ook daadwerkelijk heeft bereikt (zie HR 31 mei 1996, nr. 8680, NJ 1997, 29). Nu [verweerder] blijkens de gedingstukken heeft gesteld dat hij de hem over de post toegezonden oproeping voor de zitting van 8 november 1995 van het Landgericht Kleve niet heeft ontvangen, zal, gelet op de betwisting van die stelling door [eiseres], na verwijzing alsnog onderzocht moeten worden of de over de post toegezonden oproeping voor het Landgericht [verweerder] daadwerkelijk heeft bereikt.

3.4.3 Aangezien de primaire klacht van het onderdeel slaagt, behoeven de door het onderdeel subsidiair en meer subsidiair aangevoerde klachten geen behandeling.

3.5 Onderdeel 3 neemt tot uitgangspunt dat de Rechtbank (in rov. 5.9 en 5.10) niet alleen heeft geoordeeld dat de oproeping voor het Landgericht Kleve niet regelmatig is geschied, maar ook dat deze oproeping niet aan het in art. 27 EEX-Verdrag genoemde tijdigheidsvereiste voldoet. Het door het onderdeel gekozen uitgangspunt mist feitelijke grondslag. Bezien in samenhang met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen heeft rov. 5.10 van het bestreden vonnis uitsluitend betrekking op de vraag of de kennisgeving regelmatig is geschied. Onderdeel 3 kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Roermond van 1 november 2001;

verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 387,59 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.