Home

Hoge Raad, 03-10-2003, AF9712, C02/063HR

Hoge Raad, 03-10-2003, AF9712, C02/063HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 oktober 2003
Datum publicatie
3 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF9712
Formele relaties
Zaaknummer
C02/063HR

Inhoudsindicatie

3 oktober 2003 Eerste Kamer Nr. C02/063HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: B.V. MAATSCHAPPIJ "DE NIEUWE WONING", gevestigd te 's-Gravenhage, EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster, advocaat: mr. L. van Heijningen, t e g e n DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer), gevestigd te 's-Gravenhage, VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiser, advocaat: mr. J.W.H. van Wijk. 1. Het geding in voorgaande instanties

Uitspraak

3 oktober 2003

Eerste Kamer

Nr. C02/063HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

B.V. MAATSCHAPPIJ "DE NIEUWE WONING",

gevestigd te 's-Gravenhage,

EISERES tot cassatie, voorwaardelijk

incidenteel verweerster,

advocaat: mr. L. van Heijningen,

t e g e n

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer),

gevestigd te 's-Gravenhage,

VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk

incidenteel eiser,

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.

1. Het geding in voorgaande instanties

De Hoge Raad verwijst voor de loop van het geding in voorgaande instanties tussen eiseres tot cassatie - verder te noemen: De Nieuwe Woning - en verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - naar zijn arrest van 28 juni 1996, nr. 16.012 (C95/164), NJ 1997, 495.

Bij dat arrest heeft de Hoge Raad de vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 1994 en 15 februari 1995 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Ter terechtzitting van het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de Staat een akte houdende uitlating stand van het geding genomen, die ertoe strekte dat aan De Nieuwe Woning gelegenheid zou worden gegeven voor het nemen van een memorie van antwoord, waarin De Nieuwe Woning zou kunnen reageren op de memorie van grieven van de Staat, waarin deze had gevorderd het vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 6 oktober 1993, voorzover niet betrekking hebbend op de afwijzing van de gevorderde servicekosten, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij vonnis, voorzover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, De Nieuwe Woning in haar (overige) vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen dan wel haar deze te ontzeggen, met veroordeling van De Nieuwe Woning in de kosten van beide instanties.

De Nieuwe Woning heeft geconcludeerd tot verwerping van alle grieven van de Staat, incidenteel hoger beroep ingesteld, en daarin gevorderd de vonnissen waarvan beroep te vernietigen, voorzover de grieven van De Nieuwe Woning zich daarop richten, en bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat alsnog te veroordelen om aan De Nieuwe Woning te betalen een bedrag van ƒ 31.829,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 1990 tot de dag der algehele voldoening. De Staat heeft in het incidenteel appel verweer gevoerd.

Het hof heeft bij tussenarrest van 13 januari 2000 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over de wenselijkheid van een comparitie van partijen en bij tussenarrest van 23 november 2000 de zaak naar de rol verwezen voor akte c.q. memorie aan de zijde van De Nieuwe Woning.

Na pleidooi heeft het hof bij eindarrest van 29 november 2001 in het principaal appel het vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 6 oktober 1993 vernietigd en de oorspronkelijke vordering afgewezen. In het incidenteel appel heeft het hof het beroep verworpen.

De arresten van het hof van 13 januari 2000, 23 november 2000 en 29 november 2001 zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindarrest van het hof van 29 november 2001 heeft De Nieuwe Woning beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft tegen de arresten van 13 januari 2000, 23 november 2000 en 29 november 2001 voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. D. Stoutjesdijk, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de advocaat-generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

De advocaat van De Nieuwe Woning heeft bij brief van 13 juni 2003 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat thans in cassatie om het volgende.

Omstreeks juli 1946 heeft de Staat een flatgebouw en een deel van een ander flatgebouw gehuurd van De Nieuwe Woning. Deze huurovereenkomst is geëindigd op 1 januari 1990. De Nieuwe Woning vordert in deze procedure (voorzover thans van belang) vergoeding van schade die veroorzaakt is doordat de Staat het gehuurde niet behoorlijk heeft opgeleverd.

De Staat heeft in hoger beroep als nieuw verweer tegen deze vordering aangevoerd dat, nu de flatgebouwen na de oplevering van 1990 grondig en ingrijpend zijn gerenoveerd en weer zijn verbouwd tot (32) appartementen - vóór de verbouwing in 1946 waren er 52 appartementen -, de schade niet, zoals De Nieuwe Woning wenst, abstract maar concreet moet worden berekend en dat De Nieuwe Woning volgens die maatstaf geen schade door toedoen van de Staat heeft geleden.

Het hof heeft in het voetspoor van een drietal uitspraken van de Hoge Raad, waarop de Staat bij pleidooi een beroep had gedaan (HR 23 maart 1979, nr. 11351, NJ 1979, 482; HR 10 juni 1988, nr. 13268, NJ 1988, 965; HR 6 juni 1997, nr. 16291, NJ 1997, 612), geoordeeld dat opleveringsschade als hier aan de orde concreet moet worden berekend en niet abstract zoals De Nieuwe Woning bepleit met beroep op een aantal uitspraken (voornamelijk handelend over zaakschade als gevolg van een onrechtmatige daad) die hier naar het oordeel van het hof toepassing missen. De vordering moet derhalve worden afgewezen, nu niet is gebleken dat daadwerkelijk herstel van de opleveringsschade heeft plaatsgevonden.

3.2 Het middel betoogt dat de door De Nieuwe Woning gestelde schade geen schade is ten gevolge van normaal, regulier gebruik van het gehuurde door een huurder doch van als regel niet te verwachten schade, door een huurder toegebracht. In casu, aldus het middel, dient dit, althans niet alleen als opleveringsschade te worden beschouwd, doch, althans mede, als schade, voortvloeiend uit onrechtmatige daad. De handelingen die de schade hebben toegebracht, vallen buiten het normale gebruik van het gehuurde dat een huurder rechtens toekomt. Ook indien men de huurovereenkomst buiten beschouwing zou laten, is dit handelen onrechtmatig. Het hof kon niet volstaan met de constatering dat de jurisprudentie welke handelt over zaakschade als gevolg van een onrechtmatige daad hier toepassing mist, maar had dienen na te gaan of hier onrechtmatig handelen als rechtsgrond toepasselijk was en had dienen te overwegen en beslissen dat dit inderdaad het geval is. Althans, aldus nog steeds het middel, had het hof dienen aan te geven dat en waarom dit in casu niet het geval zou kunnen zijn.

3.3 Het middel is tevergeefs voorgesteld. Zou het hof de vordering hebben beoordeeld op de in het middel aangegeven grondslag, dan zou het niet slechts de rechtsgronden hebben aangevuld doch mede een nieuwe feitelijke grondslag aan de vordering hebben gegeven, hetgeen het hof niet vrijstond. Zo stelde de door het hof beoordeelde grondslag nog niet de vraag aan de orde of, zoals het middel betoogt, de aard van de door de Staat veroorzaakte schade zodanig is, dat bij de beoordeling van de vordering de huurovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan, geheel buiten beschouwing moet worden gelaten, welke vraag deels feitelijk van aard is.

3.4 Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principaal beroep tot vernietiging van het eindarrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het principale beroep;

veroordeelt De Nieuwe Woning in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 1.236,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 3 oktober 2003.