Home

Hoge Raad, 17-10-2003, AI0358, R02/069HR

Hoge Raad, 17-10-2003, AI0358, R02/069HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 oktober 2003
Datum publicatie
17 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AI0358
Formele relaties
Zaaknummer
R02/069HR

Inhoudsindicatie

17 oktober 2003 Eerste Kamer Nr. R02/069HR JMH/HJH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, EISER tot cassatie, advocaat: mr. H.J.W. Alt, t e g e n [Verweerster], voorheen wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen, in hoger beroep wonende in Nederland, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

17 oktober 2003

Eerste Kamer

Nr. R02/069HR

JMH/HJH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[Verweerster],

voorheen wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen, in hoger beroep wonende in Nederland,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 9 mei 2000 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, hierna: het gerecht, ingekomen verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - zich gewend tot dat gerecht en verzocht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van NAfl. 23.200,--, te vermeerderen met 15% aan kosten van buitengerechtelijke juridische bijstand en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.

[Verweerster] heeft de vordering bestreden en van haar kant een eis in reconventie ingesteld die in cassatie niet meer van belang is.

Het gerecht heeft bij vonnis van 25 juni 2001 in conventie de vordering toegewezen, zij het met toewijzing van de wettelijke rente vanaf 1 augustus 1999.

Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gemeenschappelijk hof van justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof.

Bij vonnis van 4 juni 2002 heeft het hof het bestreden vonnis in conventie vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerster] veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van NAfl. 5.800,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 1999 tot aan de dag der algehele voldoening, en de vordering van [eiser] voor het overige afgewezen.

Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerster] is in cassatie niet verschenen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Tussen [verweerster] en het bedrijf Citco is op 20 december 1993 een huurovereenkomst gesloten ten behoeve van de door Citco als zogenaamde expat aangetrokken werknemer [eiser]. In deze overeenkomst is de volgende clausule (verder: de diplomatenclausule) opgenomen:

"G. Although it is not to be expected lessee will have the right if, in case of force majeur, he has to leave Curaçao with his family in order to move to another county, in case of can cancel the contract with a notice of three months."

(ii) Op 15 december 1998 is deze overeenkomst onder dezelfde voorwaarden overgenomen door [eiser]. De door [eiser] overeengekomen huurperiode zou in beginsel op 31 december 1999 eindigen.

(iii) Bij brief van 18 maart 1999 heeft de echtgenote van [eiser] de huurovereenkomst per 1 juni 1999 opgezegd.

3.2 [Eiser] heeft (in conventie) verzocht [verweerster] te veroordelen tot terugbetaling (i) van de vooruitbetaalde huursom over de maanden juli tot en met december 1999 en (ii) van het bedrag van de borgsom. Het gerecht heeft deze vordering in hoofdzaak toegewezen. Het hof heeft vordering (i) alsnog afgewezen. De overwegingen (7 tot en met 11) die het hof tot deze beslissing hebben geleid, kunnen als volgt worden samengevat.

(a) Het hof acht van doorslaggevende betekenis de wijze waarop de huur is opgezegd. Hoewel [eiser] de huurder van de woning was, is de opzeggingsbrief door zijn echtgenote geschreven. Uit de brief blijkt niet dat de opzegging namens de huurder plaatsvond.

(b) Als reden voor de opzegging wordt vermeld: "I am buying a house and will take possession of the house May 1st.". De opzeggingsbrief bevat geen aanwijzing dat de aanleiding voor de verhuizing is gelegen in de overplaatsing van [eiser] naar de Verenigde Staten.

(c) De normale opzeggingstermijn ingevolge paragraaf B van de huurovereenkomst bedraagt twee maanden. In geval van opzegging op grond van de diplomatenclausule is de termijn drie maanden. In de opzeggingsbrief heeft de echtgenote van [eiser] kennelijk de normale opzegtermijn van twee maanden voor ogen gehad. Ook in dit opzicht is geen - ondubbelzinnig - beroep op de diplomatenclausule gedaan.

(d) Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de voortijdige opzegging op grond van de diplomatenclausule heeft plaatsgevonden.

(e) De slotsom is dat hier geen sprake is geweest van een rechtsgeldige voortijdige beëindiging van de huur door de huurder [eiser] op de grond dat hij, zoals de clausule vereist, "has to leave Curaçao with his family in order to move to another county".

3.3 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat ook naar Antilliaans procesrecht de appelrechter de grenzen van de rechtsstrijd in acht moet nemen en dat de rechter niet in strijd mag handelen met het beginsel dat partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de rechterlijke beslissing voldoende moeten zijn gehoord en niet mogen worden verrast met een beslissing, van de rechter waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te houden.

3.4 Het middel richt allereerst een aantal klachten tegen de hiervoor in 3.2 onder (a) en (e) omschreven oordelen van het hof. Deze klachten houden in dat tussen partijen niet in geschil was dat de echtgenote van [eiser] namens deze en met diens machtiging de huur heeft opgezegd, zodat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door te oordelen dat deze opzegging niet rechtsgeldig is geschied. Deze klachten kunnen bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. De bestreden oordelen van het hof moeten immers aldus worden verstaan dat het hof bij de beantwoording van de vraag of een beroep is gedaan op de diplomatenclausule betekenis heeft gehecht aan het feit dat niet [eiser] - onder verwijzing naar zijn omstandigheden - de brief heeft geschreven, doch dat zijn echtgenote dit heeft gedaan en dat uit de brief zelf niet blijkt dat de opzegging namens [eiser] plaatsvond in verband met het feit dat deze met zijn gezin naar een ander land moest verhuizen. Het hof heeft zich dus niet begeven in een onderzoek naar de vraag of de echtgenote van [eiser] bevoegd was tot opzegging.

3.5 De klacht van het middel die is gericht tegen het hiervoor in 3.2 onder (b) weergegeven oordeel gaat niet op. Anders dan de klacht veronderstelt, heeft het hof zich niet uitgelaten over de vraag of de opzeggingsbrief een beroep op de diplomatenclausule omvatte, maar heeft het hof beoordeeld of de daarin voor de opzegging van de huur genoemde reden, namelijk de voorgenomen verhuizing van de echtgenote van [eiser], zodanig verband hield met de overplaatsing van [eiser] naar de Verenigde Staten dat zij een beroep op deze clausule zou kunnen rechtvaardigen.

3.6 De klacht van het middel die is gericht tegen het oordeel van het hof dat is vermeld in 3.2 onder (c), mist belang, omdat deze overweging door het hof kennelijk ten overvloede is gegeven.

3.7 De tegen het in 3.2 onder (d) weergegeven oordeel van het hof gerichte klacht mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet getoetst of [eiser] een beroep op de diplomatenclausule heeft gedaan, maar of de feiten en omstandigheden waarop een beroep is gedaan, de opzegging op grond van de diplomatenclausule zouden kunnen steunen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 17 oktober 2003.