Home

Hoge Raad, 26-08-2003, AI0371, R03/058HR

Hoge Raad, 26-08-2003, AI0371, R03/058HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 augustus 2003
Datum publicatie
26 augustus 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AI0371
Formele relaties
Zaaknummer
R03/058HR
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025] art. 6

Inhoudsindicatie

26 augustus 2003 Eerste Kamer Nr. R03/058HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: P.M.C. VENTURE CAPITAL B.V., gevestigd te Helmond, VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. J.I. van Vlijmen, t e g e n Mr. P.R. DEKKER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Exhibit Factory B.V., wonende te Rosmalen, VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

26 augustus 2003

Eerste Kamer

Nr. R03/058HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

P.M.C. VENTURE CAPITAL B.V., gevestigd te Helmond,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. J.I. van Vlijmen,

t e g e n

Mr. P.R. DEKKER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Exhibit Factory B.V., wonende te Rosmalen,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 31 januari 2003 ter griffie van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht verzoekster tot cassatie - verder te noemen: PMC - in staat van faillissement te verklaren.

PMC heeft het verzoek bestreden.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 26 februari 2003 het verzoek afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Bij arrest van 6 mei 2003 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, PMC in staat van faillissement verklaard met benoeming van een rechter-commissaris en een curator.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft PMC beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De curator heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan, voor zover nog van belang, van het volgende worden uitgegaan. De curator in het faillissement van EF (verder: de curator) heeft het faillissement van PMC aangevraagd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat EF twee vorderingen, waaronder een vordering uit regres, op PMC heeft en dat er een steunvordering bestaat van Leaseplan. PMC heeft de regresvordering en de steunvordering betwist en zij heeft zich beroepen op een tegenvordering van € 190.400,-- op EF. De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen en het Hof heeft het verzoek toegewezen. Het Hof heeft daarbij overwogen dat het voor de beoordeling van de vraag of EF een vordering heeft op PMC cruciaal is of PMC een tegenvordering heeft op EF. Het Hof acht het "hoogst onwaarschijnlijk" dat PMC haar beroep op een tegenvordering gehonoreerd zal krijgen (rov. 4.3), terwijl het Hof op grond van de in zijn rov. 4.4 vermelde omstandigheden het "hoogst waarschijnlijk" acht dat de rechter (een gedeelte van) de regresvergoeding aan de curator zal toewijzen. Ten slotte oordeelt het Hof in rov. 4.6 dat het "hoogst onwaarschijnlijk" is dat de vordering van Leaseplan zal worden afgewezen. Nu EF ten minste twee vorderingen heeft op PMC en PMC een schuld heeft aan Leaseplan staat volgens het Hof vast dat PMC meerdere schuldeisers onbetaald laat.

3.2 Onderdeel 1 van het middel bevat een aantal klachten die uitmonden in de klacht dat het Hof had moeten concluderen dat de vorderingsrechten niet op basis van summier onderzoek kunnen worden vastgesteld. De onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden, omdat zij eraan voorbij zien dat nodig doch ook voldoende is dat van het bestaan van de vorderingen summierlijk is gebleken en dat het Hof heeft vastgesteld dat zulks het geval is. De beantwoording van de vraag of een schuldeiser verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen, is overigens zo zeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat de juistheid van het desbetreffend oordeel in cassatie niet kan worden onderzocht.

3.3 Onderdeel 2 klaagt dat het Hof heeft verzuimd essentiële stellingen van PMC te behandelen. Deze klacht faalt omdat het Hof in het kader van de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring niet gehouden was expliciet op alle desbetreffende stellingen van partijen in te gaan.

3.4 De klachten van onderdeel 3 borduren op die van de onderdelen 1 en 2 voort en moeten het lot daarvan delen.

3.5 Onderdeel 4 kan evenmin tot cassatie leiden. De klachten van dit onderdeel zien eraan voorbij dat het Hof zijn oordeel dat hoogst waarschijnlijk een regresvordering van EF bestaat, hierop heeft gegrond dat EF een schuld van PMC heeft betaald zonder dat voor deze betaling een rechtsgrond bestond in dier voege dat EF deze schuld zonder de mogelijkheid van regres op PMC voor haar rekening behoorde te nemen.

3.6 Onderdeel 5 bouwt voort op onderdeel 4 en slaagt dus evenmin.

3.7 Onderdeel 6 miskent dat het Hof in zijn tweede rov. 4.4 slechts tot uitdrukking heeft gebracht op grond waarvan het tot de conclusie is gekomen dat PMC de bedoelde schulden waarschijnlijk niet zal kunnen voldoen. Dit oordeel is niet onjuist of onvoldoende gemotiveerd.

3.8 De onderdelen 7.1 en 7.2 kunnen niet tot cassatie leiden omdat zij feitelijke grondslag missen. Het Hof heeft immers klaarblijkelijk geoordeeld dat PMC verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Anders dan onderdeel 7.3 aanvoert, heeft het Hof zijn oordeel begrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De juistheid van dat oordeel kan vanwege zijn feitelijk karakter in cassatie niet worden onderzocht.

3.9 Onderdeel 8.1 berust op de hiervóór al verworpen rechtsopvatting dat het summierlijk vaststellen van een vordering niet mogelijk zou zijn omdat de juistheid van de stellingen van partijen alleen kan worden beoordeeld na een uitgebreid onderzoek van de feiten. Het onderdeel kan dus niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president C.J.G. Bleichrodt op 26 augustus 2003.