Hoge Raad, 12-09-2003, AJ9973, R02/047HR
Hoge Raad, 12-09-2003, AJ9973, R02/047HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 september 2003
- Datum publicatie
- 12 september 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AJ9973
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AJ9973
- Zaaknummer
- R02/047HR
Inhoudsindicatie
12 september 2003 Eerste Kamer Rek.nr. R02/047HR JMH/HJH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van:
ROYAL & SUN ALLIANCE SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Amsterdam, VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Uitspraak
12 september 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/047HR
JMH/HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
ROYAL & SUN ALLIANCE SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] heeft bij exploit van 16 oktober 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Royal - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Royal te veroordelen tot betaling aan [verweerder] (a) van een bedrag van ƒ 53.417,49, en (b) van de schade ten gevolge van het verlies aan verdienvermogen (inclusief pensioenschade en inclusief de fiscale component) alsmede de schade ten gevolge van de behoefte aan huishoudelijke hulp, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 1995, althans vanaf de datum dat de respectieve schadeposten opeisbaar zijn geworden, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening.
Royal heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 oktober 2001 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [verweerder] en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit vonnis heeft Royal hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Met een op 7 december 2001 ter griffie van dat hof ingekomen verzoekschrift heeft Royal verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen ter zake van de in het verzoekschrift vermelde vraagpunten en tot benoeming van een deskundige over te gaan.
[Verweerder] heeft het verzoek bestreden.
Bij beschikking van 11 april 2002 heeft het hof het verzoek afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Royal beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en terugwijzing naar het gerechtshof te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, verwijst de Hoge Raad naar rov. 2.1 van het hof.
3.2 [Verweerder] heeft letsel opgelopen bij een auto-ongeval. Hij heeft van Royal, als WAM-verzekeraar van de auto waarin hij zat, vergoeding gevorderd van de door hem als gevolg van het ongeval geleden materiële en immateriële schade. Royal heeft aansprakelijkheid erkend, met dien verstande dat [verweerder] volgens haar 50% eigen schuld aan het ongeval zou hebben. Voorts heeft Royal de omvang van de door [verweerder] geclaimde schade betwist.
In de loop van de procedure bij de rechtbank heeft een aantal artsen expertises verricht bij [verweerder]: de orthopedisch chirurg Stibbe, de neuroloog Stenvers, de neuropsycholoog De Boo, en de psychiater Kuilman. Deze expertises zijn in overleg tussen partijen tot stand gekomen.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis geoordeeld (a) dat Royal de schade van [verweerder] volledig zal dienen te vergoeden, (b) geen behoefte te hebben aan nadere medische of psychiatrische rapportage, en (c) dat er geen aanleiding is de conclusies uit de uitgebreide rapportage betreffende [verweerder], die gemeen hebben dat de toestand waarin [verweerder] verkeert het gevolg is van het hem overkomen ongeval, niet te volgen. De stelling van Royal dat het psychiatrisch rapport van Kuilman niet kan dienen voor de afwikkeling van de zaak, heeft de rechtbank verworpen.
In het kader van de behandeling van de schadepost "verlies verdienvermogen" heeft de rechtbank geoordeeld dat een arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk zal zijn. Mede in verband daarmee is de zaak naar de rol van de rechtbank verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [verweerder].
Royal is van het vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof.
3.3 Royal heeft, voordat zij van grieven diende, het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek verzocht. Zij heeft daartoe gesteld dat het psychiatrisch rapport van Kuilman niet als uitgangspunt kan dienen voor de verdere afwikkeling van de zaak en dat een nieuwe psychiatrische expertise nodig is.
Het hof heeft het verzoek afgewezen.
3.4 Het hof heeft, na in rov. 2.2 onder meer een opsomming te hebben gegeven van de bij [verweerder] verrichtte expertises, in rov. 2.6 geoordeeld dat als uitgangspunt dient dat een onderzoek, zoals door Kuilman verricht en zoals thans door Royal nogmaals wordt gewenst, als een aantasting van de persoonlijke integriteit van [verweerder] en derhalve als voor hem belastend, moet worden aangemerkt; het ondergaan van meer onderzoek dan voor een juist oordeel omtrent de omvang van de schade noodzakelijk is, kan van [verweerder] in redelijkheid niet worden gevergd, aldus het hof. In rov. 2.9 oordeelt het hof dat het door Royal gedane verzoek van ieder redelijk belang is ontbloot en dient te worden afgewezen.
De tegen dit oordeel in het middel aangevoerde klachten falen. Een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt. Van zodanig misbruik kan onder meer sprake zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten (vgl. HR 6 februari 1987, nr. 7081, NJ 1988, 1).
Uit de rechtsoverwegingen 2.6 tot en met 2.9, in onderling verband gelezen, volgt dat het hof heeft aangenomen dat dit laatste geval zich hier voordoet. Tegenover het belang van Royal bij een nieuwe psychiatrische expertise heeft het hof het belang van [verweerder] gesteld, bestaande in het achterwege blijven van een aantasting van zijn persoonlijke integriteit en derhalve het achterwege blijven van (weer) een belastend onderzoek. Het hof heeft het belang van Royal kennelijk dáárom onevenredig geacht, omdat de door Kuilman verrichte expertise in onderling overleg tussen partijen is tot stand gekomen, Royal in ieder geval ten tijde van het geven van de opdracht overtuigd was van de deskundigheid van Kuilman en de raadsvrouwe van Royal ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de deskundigheid van Kuilman nog steeds niet ter discussie staat (rov. 2.7). Daarnaast heeft het hof in rov. 2.8 geoordeeld dat het rapport van Kuilman buitengewoon uitvoerig is en dat, gelet ook op de wijze waarop Kuilman heeft gerapporteerd, geen enkele reden bestaat eraan te twijfelen dat het rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts heeft het hof overwogen dat niet valt in te zien dat Kuilman, waar hij constateert dat de feitelijke (door Kuilman van derden verkregen) informatie met betrekking tot het milieu van herkomst van [verweerder] op een aantal punten niet in overeenstemming is met hetgeen [verweerder] zelf hem heeft verteld, zich bij zijn overwegingen niet zou hebben mogen houden aan zijn eigen (uitvoerige) anamnese en dat, voorzover Royal erop heeft gewezen dat door andere artsen melding is gemaakt van een aggraverende presentatie en preëxistente depressieve stemmingen, Kuilman daaraan in zijn rapport aandacht heeft besteed en bij die meldingen de nodige kritische kanttekeningen heeft geplaatst.
's Hofs door het middel bestreden oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan in cassatie verder niet op juistheid worden getoetst omdat het verweven is met een waardering van de omstandigheden. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk en het hof is niet tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Royal in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.387,69 in totaal, waarvan € 1.330,19 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier en € 57,50 aan [verweerder].
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 12 september 2003.