Home

Hoge Raad, 08-06-2004, AO8326, 02328/03

Hoge Raad, 08-06-2004, AO8326, 02328/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2004
Datum publicatie
8 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO8326
Formele relaties
Zaaknummer
02328/03

Inhoudsindicatie

Foto’s tot het bewijs gebezigd als bijlagen bij het politie-pv betreffende de inbeslagneming van tekstborden, spandoeken en vlaggen met daarop neo-nazistische teksten en runentekens. Geen rechtsregel staat aan zodanig gebruik van foto’s in de weg, in aanmerking genomen dat op de afgebeelde tekstborden, spandoeken en vlaggen duidelijk waarneembaar verschillende teksten te lezen en runentekens te zien zijn. Het hof behoefde onder die omstandigheden niet uitdrukkelijk te overwegen dat het een en ander zelf heeft waargenomen.

Uitspraak

8 juni 2004

Strafkamer

nr. 02328/03

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2003, nummer 20/000168-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de bewijsvoering, de strafoplegging en de strafmotivering - bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 12 juli 2001, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van 1 primair "medeplegen van het zich in het openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst en/of levensovertuiging", 2 primair "medeplegen van het in het openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding aanzetten tot haat en discriminatie van mensen wegens hun ras", 3. "medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" en 4. "medeplegen van het houden van en deelnemen aan een betoging waarvoor de vereiste kennisgeving niet is gedaan". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ten aanzien van feiten 1 primair, 2 primair en 3 tot vier weken gevangenisstraf, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien van feit 4 tot een geldboete van driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis, waarvan € 150,--, subsidiair drie dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het hoger beroep voor het overige.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte en/of zijn mededaders hebben aangezet tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten asielzoekers, althans dat het onder 2 bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen asielzoekers als bedoeld in art. 137d Sr.

4.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging met anderen in het openbaar, op de openbare weg De Graaf, mondeling en bij geschrift en bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en discriminatie van mensen, te weten asielzoekers en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten asielzoekers, wegens hun ras, door

- het roepen van de leuze: "Auslander raus" en

- het uitdelen en verspreiden van pamfletten met de koptekst: "Asielzoekersstop Nu!", waarvan een exemplaar aan de dagvaarding is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast en als hiervan deel uitmakend dient te worden beschouwd en alleen door

- voor een camera van de televisiezender L1 en in een televisie-uitzending de uitlatingen te doen: "We zijn hier voor het nationale verzet om een klein beetje te proberen om Nederland weer een beetje zuiver te maken in plaats van alle allochtonen die momenteel in de randstad zitten. Als we het hebben over allochtonen dan heb ik het over ruim 50 procent alle randsteden. Wij vinden dat dat niet behoort in Nederland. Wij vinden dat dat niet behoort in ons ras."

4.3. De daaraan gegeven kwalificatie luidt:

"medeplegen van het in het openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding aanzetten tot haat en discriminatie van mensen wegens hun ras."

4.4. In aanmerking genomen de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde feit, heeft het Hof kennelijk bij vergissing het vonnis van de Rechtbank ook bevestigd voorzover de bewezenverklaring onder 2 overeenkomstig de tenlastelegging mede inhoudt: "en gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten asielzoekers". De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van die misslag, waardoor aan het middel in zoverre de feitelijke grondslag komt te ontvallen.

4.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het derde middel

5.1. Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.

5.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:

"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 2 Politiewet gedaan door P.H.A. van der Vorst, inspecteur van politie, die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door met dat opzet, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd te stoppen met demonstreren, geen gevolg te geven aan die vordering."

5.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, P.H.A. van der Vorst, inspecteur van politie, die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, van verdachte had gevorderd te stoppen met demonstreren en evenmin dat verdachte aan zo'n vordering opzettelijk niet heeft voldaan. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd, zodat het middel doel treft.

6. Beoordeling van het vierde middel

6.1. Het vierde middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een aantal foto's.

6.2. Voorzover het middel ervan uit gaat dat in de aanvulling op het verkorte arrest onder 5 foto's als op zichzelf staande bewijsmiddelen zijn opgenomen, mist het feitelijke grondslag. Immers, die foto's zijn bijlagen bij het door het Hof als bewijsmiddel 3 (de Hoge Raad leest: 4) opgenomen wettige bewijsmiddel, te weten een ambtsedig proces-verbaal van opsporingsambtenaren, inhoudende kort gezegd als hun relaas dat zij tekstborden, spandoeken en vlaggen hebben inbeslaggenomen met daarop neo-nazistische teksten en runentekens, alsmede dat de inbeslaggenomen goederen zijn gefotografeerd. Geen rechtsregel staat aan een zodanig gebruik van foto's in de weg, in aanmerking genomen dat op de op die foto's afgebeelde tekstborden, spandoeken en vlaggen, duidelijk waarneembaar verschillende teksten te lezen en runentekens te zien zijn. Het Hof behoefde onder die omstandigheden niet uitdrukkelijk te overwegen dat het een en ander zelf heeft waargenomen. In zoverre faalt het middel.

6.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging ter zake van de feiten 1 tot en met 4;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 juni 2004.