Home

Hoge Raad, 28-09-2004, AO9131, 03031/03

Hoge Raad, 28-09-2004, AO9131, 03031/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2004
Datum publicatie
29 september 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO9131
Formele relaties
Zaaknummer
03031/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 344

Inhoudsindicatie

De opvatting dat andere geschriften ex art. 344.1.5 Sv slechts tot het bewijs mogen meewerken indien zij in verband staan met bewijsmiddelen die zelf geen andere geschriften zijn, is onjuist. Of het andere bewijsmiddel voldoende steun geeft aan het "andere geschrift" is niet afhankelijk van de aard van dat andere bewijsmiddel. De enkele omstandigheid dat dit steun biedende bewijsmiddel een ander geschrift is, is niet doorslaggevend.

Uitspraak

28 september 2004

Strafkamer

nr. 03031/03

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 juli 2003, nummer 21/001659-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 20 juni 2000, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van: om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en anderen trachten te bewegen om dat feit mede te plegen; meermalen gepleegd" en 2. "(de Hoge Raad leest: het medeplegen van) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed, nu voor het bewijs daarvan alleen andere geschriften in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv zijn gebezigd die niet in verband staan met andere bewijsmiddelen.

3.2. Het Hof heeft onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 21 t/m 23 oktober 1996, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een hoeveelheid (ongeveer 6 kilo) van een stof bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft verkocht en afgeleverd aan [betrokkene 1]."

3.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op geschriften die de weergave - al dan niet in samengevatte vorm - behelzen van een aantal door de politie afgeluisterde telefoongesprekken. Het Hof heeft deze geschriften blijkens de aanvulling op het verkorte arrest gebezigd als andere geschriften als bedoeld in art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv.

3.4. Het middel steunt op de opvatting dat geschriften als de onderhavige slechts tot het bewijs mogen meewerken indien zij in verband staan met bewijsmiddelen die zelf niet hebben te gelden als andere geschriften in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv. Die opvatting is echter onjuist. Of het andere bewijsmiddel voldoende steunt geeft aan het "andere geschrift" is niet afhankelijk van de aard van dat andere bewijsmiddel. De enkele omstandigheden dat dit steun biedende bewijsmiddel een andere geschrift is in bovenbedoelde zin, is dus niet doorslaggevend. Noch de tekst van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv noch het bewijsstelsel van het Wetboek van Strafvordering dat de feitenrechter een grote vrijheid laat bij de selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal, verzet zich tegen deze uitleg. Het middel faalt derhalve.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings, G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S. Bakker, en uitgesproken op 28 september 2004.